1.6.Bij besluit van 16 november 2017 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 26 augustus 2017 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat betrokkene in de periode van 1 januari 2017 tot 1 augustus 2017 in de basisregistratie personen (brp) stond ingeschreven onder hetzelfde adres als (één van) haar ouders. Dit betekent dat betrokkene volgens de wet in die periode geen recht op een uitwonendenbeurs heeft. Op grond van door de minister gevoerd beleid kan, in afwijking van de wet, aan de studerende die tijdelijk vanwege zijn studie in het buitenland verblijft en in Nederland onder het adres van de ouder(s) is ingeschreven, een uitwonendenbeurs worden toegekend mits de studerende de Dienst Uitvoering Onderwijs (Duo) tijdig − in het geval van betrokkene uiterlijk op 31 juli 2017 − van deze situatie op de hoogte brengt. De minister trekt niet in twijfel dat betrokkene in het buitenland heeft gewoond maar omdat zij de DUO niet tijdig op de hoogte heeft gesteld van het verblijf in het buitenland vanwege haar studie, is aan haar ten onrechte een uitwonendenbeurs toegekend over de periode januari 2017 tot en met juli 2017.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 26 augustus 2017 herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Daartoe is het volgende overwogen. Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene en haar ouders in de in geding zijnde periode onder hetzelfde adres in de brp stonden ingeschreven en dat betrokkene in deze periode vanwege een stage in Londen, Verenigd Koninkrijk, verbleef. Gegeven deze omstandigheden biedt de tekst van de artikelen 1.1, eerste lid, en artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 geen ruimte om tot een ander oordeel te komen dan dat betrokkene in de in geding zijnde periode moet worden aangemerkt als een thuiswonende studerende. Voor situaties als die van betrokkene kan op grond van door de minister gevoerd beleid toch een uitwonendenbeurs worden toegekend indien de studerende tijdig, bij voorkeur via het formulier ‘Aanvraag Ov‑vergoeding buitenland en/of uitwonendenbeurs’, een op zijn situatie toegespitste aanvraag voor een uitwonendenbeurs heeft ingediend. Deze uitvoeringspraktijk wordt door de rechtbank aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend. De rechtbank is van oordeel dat, nu niet is komen vast te staan welke informatie ten tijde van belang beschikbaar was over deze uitvoeringspraktijk, het voor betrokkene onvoldoende kenbaar was wat zij had moeten doen om aanspraak te kunnen maken op een uitwonendenbeurs. Nu betrokkene via ‘Mijn DUO’ een uitwonendenbeurs heeft aangevraagd en zij met de door haar overgelegde stukken in bezwaar het bewijs heeft geleverd dat zij gedurende de periode in geding feitelijk in het Verenigd Koninkrijk en niet op het adres van haar ouders verbleef, is de rechtbank van oordeel dat de minister met de herziening en terugvordering niet op een redelijke wijze toepassing heeft gegeven aan zijn uitvoeringspraktijk.
3. De minister heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft naar voren gebracht dat gelet op de beschikbare informatie − op de website van DUO en het formulier ‘Aanvraag Ov‑vergoeding buitenland en/of uitwonendenbeurs’− het voor betrokkene voldoende kenbaar was welke aanvraag zij had moeten indienen om in haar situatie, in afwijking van de wet, aanspraak te kunnen maken op een uitwonendenbeurs. Nu betrokkene niet de juiste aanvraag heeft ingediend is op goede grond tot herziening en terugvordering besloten. Niet is gebleken van een situatie op grond waarvan de minister geen of een beperkt gebruik had moeten maken van zijn herzieningsbevoegdheid.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.In artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt onder thuiswonende deelnemer verstaan de deelnemer die niet een uitwonende deelnemer is, en wordt onder uitwonende deelnemer verstaan de deelnemer die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5.
4.1.2.Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 loopt een studiejaar in het beroepsonderwijs van 1 augustus in een kalenderjaar tot en met 31 juli in het daaropvolgende kalenderjaar.
4.1.3.Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 komt voor het normbedrag voor een uitwonende deelnemer in aanmerking de deelnemer die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de deelnemer woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de deelnemer is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de basisregistratie personen staat of staan ingeschreven.
4.1.4.Ingevolge artikel 3.21, derde lid, van de Wsf 2000 wordt studiefinanciering of de verhoging daarvan niet toegekend voor een periode gelegen voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is ingediend.
4.1.5.Ingevolge artikel 7.1, eerste lid, van de Wsf 2000 in verbinding met artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 kan herziening plaatsvinden op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens.
4.1.6.In artikel 11.5 van de Wsf 2000 (hardheidsclausule) is door de wetgever aan de minister de bevoegdheid verleend om deze wet in bepaalde gevallen buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.