1.6.Het college heeft betrokkene per 1 april 2019 ontslag verleend op grond van verstoorde verhoudingen bij [naam school]. Betrokkene heeft tegen dit ontslag rechtsmiddelen aangewend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en, zo begrijpt de Raad de aangevallen uitspraak, zelf in de zaak voorzien door het besluit van 1 juli 2015 te herroepen. Daartoe heeft de rechtbank allereerst overwogen dat betrokkene procesbelang heeft bij de beroepen, omdat het oordeel van de rechtbank van belang kan zijn voor nadien genomen besluiten. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat er dusdanig ernstig verstoorde arbeidsverhoudingen waren dat verdere samenwerking niet mogelijk was, zodat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het dienstbelang vorderde dat betrokkene bij [afdeling] werd geplaatst. Het planningsgesprek dat met betrokkene op
7 april 2015 is gevoerd, kan geen grond vormen voor het standpunt van het college dat de verhoudingen binnen het team dermate verstoord waren dat verdere samenwerking niet meer mogelijk was. In het verslag van het planningsgesprek staat niet dat betrokkene niet bereid was tot samenwerking, terwijl in het verslag ook niet is neergelegd dat samenwerking niet meer mogelijk was. Ook volgt de rechtbank het college niet dat uit de reactie van betrokkene op het verslag blijkt dat het volgens betrokkene aan zijn leidinggevende was om zijn collega’s tot een ander opstelling tegenover hem te bewegen. Betrokkene heeft volgens de rechtbank enkel de suggestie opgeworpen dat zijn leidinggevende hierin een rol zou kunnen spelen. Dat de reactie van betrokkene op het verslag mede grond heeft gevormd voor de beslissing betrokkene andere werkzaamheden op te dragen, volgt de rechtbank evenmin, omdat de eerste aanzet voor de tewerkstelling bij [afdeling] al voor het uitbrengen van de reactie van betrokkene was genomen. Ook is volgens de rechtbank niet gebleken dat de situatie escaleerde nadat betrokkene was afgewezen voor een nieuwe functie van [naam functie 2], hij gedeeltelijk boventallig was verklaard en hem in het kader van een Van werk naar werk-traject een functie voor twintig uur per week bij [afdeling] was aangeboden. De verklaringen van (ex-)collega’s van betrokkene, waar het college op heeft gewezen, dateren uit 2013 dus van vóór de in geding zijnde besluitvorming, terwijl het college naar aanleiding van deze verklaringen kennelijk geen aanleiding heeft gezien zich te beroepen op verstoorde verhoudingen. De rechtbank is verder van oordeel dat betrokkene het recht had zich te verweren tegen de fulltime aanstelling bij [afdeling], omdat hij daardoor in het geheel geen werkzaamheden als [naam functie 1] zou kunnen verrichten. Niet gebleken is dat betrokkene daarbij de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden. Ook het besluit tot verlenging van de tijdelijke plaatsing bij [afdeling] ontbeert volgens de rechtbank een deugdelijke motivering, omdat niet wordt gemotiveerd waarom deze verlenging is aangewezen.
3. In hoger beroep heeft het college zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.