ECLI:NL:CRVB:2019:3090

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
18/4751 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg inzake tijdelijke werkzaamheden en ontslag van ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had geoordeeld dat de betrokkene, die sinds 1984 voor het college werkte, procesbelang had bij de beroepen tegen de bestreden besluiten. De rechtbank oordeelde dat het college niet deugdelijk had gemotiveerd dat er sprake was van verstoorde arbeidsverhoudingen die het noodzakelijk maakten om betrokkene andere werkzaamheden op te dragen. Het college had betrokkene tijdelijk andere werkzaamheden opgedragen, maar de rechtbank vond dat het college onvoldoende had onderbouwd waarom deze beslissing in het belang van de dienst was. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het besluit van 1 juli 2015 te herroepen. Het college ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had aangenomen dat betrokkene procesbelang had en dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom de tijdelijke plaatsing en het ontslag gerechtvaardigd waren. De Raad veroordeelde het college in de proceskosten van betrokkene en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

18.4751 AW, 18/4752 AW

Datum uitspraak: 19 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 juli 2018, 16/1791 en 17/1657 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens het college heeft mr. G.P.F. van Duren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2019. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. J.W. Wijers. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Van Duren.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was sinds 1984 werkzaam voor het college, laatstelijk als [naam functie 1] bij [naam school].
1.2.
Bij besluit van 1 juli 2015 heeft het college betrokkene voor de periode van 1 september 2015 tot 1 september 2016 tijdelijk andere werkzaamheden opgedragen in de vorm van een fulltime functie bij de afdeling [afdeling], Team [team], van de gemeente. In afwijking van het advies van de commissie van bezwaarschriften heeft het college dit besluit gehandhaafd bij besluit van 11 mei 2016 (bestreden besluit 1). In het bestreden besluit heeft het college tot uitdrukking gebracht dat het vanwege de verstoorde verhoudingen in het team waarin betrokkene werkzaam was, nodig was betrokkene in het belang van de dienst andere werkzaamheden op te dragen.
1.3.
Bij besluit van 25 juli 2016 (bestreden besluit 2) heeft het college de tijdelijke plaatsing verlengd tot 1 januari 2018. Betrokkene heeft tegen dit besluit rechtstreeks beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4.
De tijdelijke plaatsing heeft het college verder verlengd tot 1 juli 2018. Betrokkene heeft daartegen bezwaar gemaakt. Tegen de beslissing op dit bezwaar heeft betrokkene geen rechtsmiddelen aangewend.
1.5.
Na een sollicitatie van betrokkene heeft het college hem met ingang van 1 juli 2018 tijdelijk geplaatst in de functie van [naam functie 2] bij het organisatieonderdeel [onderdeel] tot 1 januari 2019.
1.6.
Het college heeft betrokkene per 1 april 2019 ontslag verleend op grond van verstoorde verhoudingen bij [naam school]. Betrokkene heeft tegen dit ontslag rechtsmiddelen aangewend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en, zo begrijpt de Raad de aangevallen uitspraak, zelf in de zaak voorzien door het besluit van 1 juli 2015 te herroepen. Daartoe heeft de rechtbank allereerst overwogen dat betrokkene procesbelang heeft bij de beroepen, omdat het oordeel van de rechtbank van belang kan zijn voor nadien genomen besluiten. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat er dusdanig ernstig verstoorde arbeidsverhoudingen waren dat verdere samenwerking niet mogelijk was, zodat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het dienstbelang vorderde dat betrokkene bij [afdeling] werd geplaatst. Het planningsgesprek dat met betrokkene op
7 april 2015 is gevoerd, kan geen grond vormen voor het standpunt van het college dat de verhoudingen binnen het team dermate verstoord waren dat verdere samenwerking niet meer mogelijk was. In het verslag van het planningsgesprek staat niet dat betrokkene niet bereid was tot samenwerking, terwijl in het verslag ook niet is neergelegd dat samenwerking niet meer mogelijk was. Ook volgt de rechtbank het college niet dat uit de reactie van betrokkene op het verslag blijkt dat het volgens betrokkene aan zijn leidinggevende was om zijn collega’s tot een ander opstelling tegenover hem te bewegen. Betrokkene heeft volgens de rechtbank enkel de suggestie opgeworpen dat zijn leidinggevende hierin een rol zou kunnen spelen. Dat de reactie van betrokkene op het verslag mede grond heeft gevormd voor de beslissing betrokkene andere werkzaamheden op te dragen, volgt de rechtbank evenmin, omdat de eerste aanzet voor de tewerkstelling bij [afdeling] al voor het uitbrengen van de reactie van betrokkene was genomen. Ook is volgens de rechtbank niet gebleken dat de situatie escaleerde nadat betrokkene was afgewezen voor een nieuwe functie van [naam functie 2], hij gedeeltelijk boventallig was verklaard en hem in het kader van een Van werk naar werk-traject een functie voor twintig uur per week bij [afdeling] was aangeboden. De verklaringen van (ex-)collega’s van betrokkene, waar het college op heeft gewezen, dateren uit 2013 dus van vóór de in geding zijnde besluitvorming, terwijl het college naar aanleiding van deze verklaringen kennelijk geen aanleiding heeft gezien zich te beroepen op verstoorde verhoudingen. De rechtbank is verder van oordeel dat betrokkene het recht had zich te verweren tegen de fulltime aanstelling bij [afdeling], omdat hij daardoor in het geheel geen werkzaamheden als [naam functie 1] zou kunnen verrichten. Niet gebleken is dat betrokkene daarbij de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden. Ook het besluit tot verlenging van de tijdelijke plaatsing bij [afdeling] ontbeert volgens de rechtbank een deugdelijke motivering, omdat niet wordt gemotiveerd waarom deze verlenging is aangewezen.
3. In hoger beroep heeft het college zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Anders dan het college is de Raad van oordeel dat de rechtbank terecht heeft aangenomen dat betrokkene procesbelang had bij de beroepen tegen de bestreden besluiten. De besluiten hebben immers gevolgen voor de rechtspositie van betrokkene, omdat hij daardoor niet meer in de gelegenheid werd gesteld zijn werkzaamheden als [naam functie 1] te verrichten. Bovendien zijn de besluiten gebaseerd op hetzelfde standpunt als het later gevolgde en in rechte aangevochten ontslagbesluit, namelijk het standpunt van een verstoorde arbeidsverhouding tussen betrokkene en [afdeling 1]. Dat de tijdvakken gedurende welke betrokkene andere werkzaamheden waren opgedragen inmiddels zijn verstreken, doet aan dit alles niet af. Het hoger beroep slaagt in zoverre dus niet.
4.2.
De rechtbank heeft haar oordeel dat het bestreden besluit 1 ondeugdelijk is gemotiveerd uitgebreid onderbouwd. Het college heeft ermee volstaan aan te voeren dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen, zonder in te gaan op de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Daarin ziet de Raad geen aanleiding het oordeel van de rechtbank voor onjuist te houden. Het ter zitting ingenomen standpunt van het college dat de rechtbank heeft miskend dat het college beoordelingsvrijheid heeft bij het nemen van een beslissing tot het opdragen van andere werkzaamheden, maakt dat niet anders. Ook ingeval van beoordelingsvrijheid van een bestuursorgaan dient een besluit immers deugdelijk te zijn gemotiveerd en daar ontbrak het in dit geval aan, zoals door de rechtbank uitvoerig is toegelicht.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat ook de verlenging van de tijdelijke plaatsing onvoldoende is gemotiveerd, heeft het college niet inhoudelijk bestreden. Ook de Raad heeft in het bestreden besluit 2 geen onderbouwing aangetroffen van deze verlenging. Ook het oordeel van de rechtbank over bestreden besluit 2 wordt daarom gevolgd.
4.4.
Dat het college beoordelingsvrijheid heeft bij de vaststelling of het in het belang van de dienst nodig is een ambtenaar te verplichten andere werkzaamheden te verrichten, hoefde de rechtbank er niet van te weerhouden zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 1 juli 2015 te herroepen. De rechtbank heeft immers geoordeeld dat het college zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het dienstbelang vorderde dat betrokkene fulltime bij [afdeling] werd geplaatst, omdat de daaraan door het college ten grondslag gelegde motivering ondeugdelijk is bevonden. Kennelijk heeft de rechtbank geen mogelijkheden tot herstel van dit gebrek gezien. Ook de Raad is van dergelijke herstelmogelijkheden, mede in aanmerking genomen de uiterst summiere motivering van het inhoudelijke deel van het hoger beroep, niet gebleken. De rechtbank mocht daarom zelf in de zaak voorzien.
4.5.
Het college heeft er terecht op gewezen dat de rechtbank het bestreden besluit 2, waartegen rechtstreeks beroep bij de rechtbank was ingesteld, abusievelijk zowel heeft vernietigd als herroepen. De Raad leest de aangevallen uitspraak zoals weergegeven onder 2.
4.6.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, volgt dat het hoger beroep van het college niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze worden begroot op € 512,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 512,-;
- bepaalt dat van het college een griffierecht van € 508,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en B.J. van de Griend en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van E. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2019.
(getekend) C.H. Bangma
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

JL