ECLI:NL:CRVB:2019:3089

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
18/2215 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning Draaginsigne Gewonden na voedselvergiftiging op militaire basis in Afghanistan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van het Draaginsigne Gewonden (DIG) aan een appellant die tijdens zijn uitzending naar Afghanistan in 2013 een voedselvergiftiging opliep. De appellant, die van 2013 tot 2014 in Afghanistan was, heeft na het nuttigen van een maaltijd in de kantine van een militaire basis een voedselvergiftiging opgelopen, wat leidde tot ernstige en uiteindelijk chronische ziekte. De mate van invaliditeit werd vastgesteld op 10% per 7 oktober 2014. De staatssecretaris van Defensie heeft het verzoek van de appellant om het DIG toe te kennen afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan de criteria die in het Besluit draaginsigne gewonden 2017 zijn vastgelegd. De Raad oordeelde dat het oude recht de appellant niet in een duidelijk gunstiger positie bracht en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de staatssecretaris hadden moeten aanzetten tot toepassing van de hardheidsclausule. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de appellant niet aan de criteria voldeed, aangezien zijn letsel geen direct gevolg was van een gevechtshandeling, maar van een voedselvergiftiging.

Uitspraak

18.2215 MAW

Datum uitspraak: 19 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 maart 2018, 17/4014 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Dit geding dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken over de staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de minister verstaan.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een reactie op het verweerschrift ingezonden en nadere stukken ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P. de Jonge, advocaat. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.R.M. van Haren.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is van [datum 1] 2013 tot [datum 2] 2014 uitgezonden geweest naar Afghanistan. Op [datum 3] 2013 heeft appellant na het nuttigen van een maaltijd in de kantine van een militaire basis een voedselvergiftiging opgelopen door een bacterie. Als gevolg hiervan is appellant ernstig en uiteindelijk chronisch ziek geworden. De mate van invaliditeit in verband met de uitoefening van de militaire dienst is per 7 oktober 2014 vastgesteld op 10%.
1.2.
Op 14 juli 2016 heeft appellant verzocht om toekenning van het Draaginsigne Gewonden (DIG)
.De staatssecretaris heeft dat verzoek afgewezen bij besluit van 20 oktober 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 mei 2017 (bestreden besluit). De staatssecretaris heeft de afwijzing gebaseerd op het advies van de Centrale Adviescommissie Draaginsigne Gewonden (CADIG). De CADIG heeft geen reden gezien een positief advies te geven omdat het letsel van appellant geen direct gevolg is van een concrete gevechtshandeling of daarmee vergelijkbare invloed van strijdende partijen of derden tegen appellant gericht, waarbij appellant daadwerkelijk direct gevaar heeft gelopen, maar het gevolg is van een voedselvergiftiging.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 3, eerste lid, van het Besluit draaginsigne gewonden 2017 bepaalt het volgende:
“1. Het draaginsigne wordt toegekend aan de militair of de gewezen militair die:
a. onder oorlogsomstandigheden of daarmee overeenkomende situaties het Koninkrijk der Nederlanden dient of heeft gediend; en
b. gedurende het vervullen van zijn plicht:
1°. direct betrokken is geweest bij een (mede) tegen hem gerichte gevechtshandeling dan wel (mede) tegen hem gerichte gevechtshandelingen; of
2°. in persoon (mede) tegen hem gerichte enige andere vorm van excessieve geweldsuitoefening dan wel een dreiging daarvan heeft ondergaan; of
3°. herhaaldelijk of langdurig in persoon, anders dan enkel het vernemen, horen zeggen of zien is blootgesteld aan de directe afschuwwekkende gevolgen van oorlogsgeweld; en
c. als gevolg daarvan ernstig lichamelijk gewond is geraakt of ernstig psychisch letsel heeft opgelopen.”
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant niet aan deze criteria voldoet.
4.3.
Appellant heeft erop gewezen dat hij zijn aanvraag in juli 2016 heeft gedaan. Hij heeft betoogd dat de toen geldende regeling voor hem gunstiger is en hij bij toepassing van die regeling wel aanspraak zou hebben op een DIG.
4.4.
Het in bezwaar geldende uitgangspunt van een volledige heroverweging
ex nuncbrengt met zich dat in beginsel bij die heroverweging getoetst moet worden aan de regelgeving en het beleid ten tijde van de te nemen beslissing op bezwaar. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuw recht in een ongunstiger positie komt, is onvoldoende om af te wijken van dit uitgangspunt. Wel kan in bijzondere gevallen aanleiding bestaan van dit uitgangspunt af te wijken. Van zo’n bijzonder geval is sprake als de belanghebbende door toepassing van het oude recht in een duidelijk gunstiger positie komt.
4.5.1.
Op grond van artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit draaginsigne gewonden (Besluit) zoals dat gold tot 1 januari 2017 kan het DIG worden toegekend aan, voor zover hier van belang, alle Nederlandse (gewezen) militairen die het Koninkrijk dienen of hebben gediend onder oorlogsomstandigheden, of daarmee overeenkomende situaties, inclusief internationale vredesmissies binnen en buiten het verband van de Verenigde Naties.
4.5.2.
Artikel 3 van het Besluit bepaalt dat toekenning zal geschieden aan degene die lichamelijk gewond is geraakt dan wel psychisch letsel ondervindt/heeft ondervonden ten-gevolge van plichtsvervulling onder de in artikel 2a en b genoemde omstandigheden.
4.5.3.
In de nota van de hoofddirecteur personeel van 20 februari 2015 (nota) zijn de toekenningscriteria van artikel 3 van het Besluit nader uitgewerkt. Hierin is opgenomen dat letsel een direct gevolg moet zijn van een concrete gevechtshandeling of aan geweldgebruik gerelateerde activiteit van strijdende partijen of derden gericht tegen de gewonde militair, waarbij de militair daadwerkelijk direct persoonlijk gevaar liep.
4.5.4.
Ingevolge CDS-aanwijzing A-102 van 15 december 2005 (aanwijzing) onder punt 20 was het mogelijk om, naast de lichamelijke verwonding en psychisch letsel, het DIG toe te kennen indien sprake was van vergelijkbare aandoening(en) met blijvende gevolgen, welke aandoening dan van zodanige specifieke aard diende te zijn dat deze alleen kan zijn ontstaan als gevolg van belastende omstandigheden als ontbering, gebrek aan hygiëne, voedseltekort, extreme vermoeidheid en dergelijke.
4.6.
In het kader van het onder 4.3 weergegeven betoog heeft appellant gewezen op de aanwijzing. Hij is namelijk fysiek beperkt geraakt door een voedselvergiftiging die is veroorzaakt door een gebrek aan hygiëne op de militaire basis.
4.7.
Het betoog van appellant slaagt niet. De Raad is van oordeel dat het oude recht appellant niet in een duidelijk gunstiger positie brengt. In de aanwijzing wordt weliswaar gebrek aan hygiëne genoemd, maar dit laat onverlet dat op grond van de nota het letsel een direct gevolg moet zijn van een concrete gevechtshandeling of aan geweldgebruik gerelateerde activiteit van strijdende partijen of derden. Bovendien kan het bepaalde onder punt 20 van de aanwijzing niet los worden gezien van wat onder punt 18 van die aanwijzing - in lijn met de nota - is opgenomen, namelijk dat het ongeval een direct gevolg moet zijn van een activiteit of onder invloed van de strijdende partijen moet hebben plaatsgevonden.
4.8.
Appellant heeft geen bijzondere omstandigheden ingeroepen die de staatssecretaris aanleiding hadden moeten geven de hardheidsclausule van artikel 10 van het Besluit draaginsigne gewonden 2017 toe te passen.
4.9.
Dit betekent dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het hoger beroep slaagt dan ook niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en B.J. van de Griend en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van E. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2019.
(getekend) C.H. Bangma
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

JL