ECLI:NL:CRVB:2019:3075

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
25 september 2019
Zaaknummer
16/7345 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om terug te komen van besluit WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om terug te komen van een eerder besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn WIA-uitkering stopzette. Appellant had een WGA-uitkering ontvangen, maar deze werd per 1 juni 2013 stopgezet omdat hij niet op een evaluatiegesprek was verschenen en niet had gereageerd op verzoeken van het Uwv. Appellant verzocht in 2015 om terug te komen van dit besluit, maar het Uwv wees dit verzoek af, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep handhaafde appellant zijn stellingen dat hij door zijn geestelijke toestand niet in staat was om aan de controlevoorschriften te voldoen en dat hij de brieven van het Uwv niet had ontvangen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank geen procedurele fouten had gemaakt en dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

16.7345 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2016, 15/6479 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 september 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden met de zaak 18/303 WIA op 4 september 2019. Namens appellant is verschenen mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is met ingang van 16 augustus 2010 door het Uwv een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Bij brief van 15 april 2013 heeft het Uwv appellant uitgenodigd voor een evaluatiegesprek met een werkcoach op 13 mei 2013 om 14:00 uur.
1.2.
Bij besluit van 16 mei 2013 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn WIA‑uitkering met ingang van 1 juni 2013 niet meer wordt uitbetaald. Daartoe heeft het Uwv besloten omdat niet kan worden vastgesteld of appellant nog langer recht heeft op een WIA‑uitkering. Appellant is uitgenodigd voor een gesprek op 13 mei 2013 maar is, zonder zich af te melden, niet verschenen. Het Uwv heeft appellant bij brief van 2 juli 2013 opnieuw gevraagd te reageren op de verzoeken. In deze brief is appellant erop gewezen dat de uitkering zou worden gestopt als hij niet voor 12 juli 2013 zou reageren.
1.3.
Bij besluit van 19 juli 2013 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellant vanaf 1 juni 2013 stopgezet. Hiertoe is overwogen dat appellant is gevraagd om vóór 1 juni 2013 en vóór 12 juli 2013 contact met het Uwv op te nemen om een nieuwe afspraak te maken met de werkcoach, maar dat niet heeft gedaan.
1.4.
Appellant heeft op 5 maart 2015 het Uwv verzocht om terug te komen van het besluit van 19 juli 2013 omdat hij wegens de stoornissen die hij heeft en de gedragingen
die hieruit voortvloeien, zich redelijkerwijze niet aan de controlevoorschriften kon houden. Bij besluit van 25 maart 2015 heeft het Uwv dit verzoek van appellant afgewezen omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Hierbij is overwogen dat de verzekeringsarts in zijn rapport van 15 juli 2014 heeft geconcludeerd dat er onvoldoende medische redenen zijn waarom appellant niet in staat zou mogen worden geacht zich aan de controlevoorschriften te houden.
1.5.
Appellant heeft tegen het besluit van 25 maart 2015 bezwaar gemaakt en aangevoerd dat hij gelet op zijn medische klachten niet in staat was om de controlevoorschriften na te komen. Tijdens de hoorzitting van 9 september 2015 heeft appellant aan de orde gesteld of de in 2013 aan hem verzonden brieven wellicht naar een onjuist adres zijn verzonden. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 maart 2015 is bij besluit van 11 september 2015 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat wat door appellant ter onderbouwing van zijn verzoek en zijn bezwaar naar voren is gebracht, niet kan worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze argumenten naar voren hadden kunnen en moeten worden gebracht in de bezwaarprocedure tegen het besluit van 19 juli 2013. Er zijn evenmin op medisch gebied nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd. In dat verband heeft het Uwv verwezen naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 september 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn stellingen gehandhaafd dat wegens zijn geestelijke toestand niet van hem mocht worden verwacht dat hij aan de controlevoorschriften kon
voldoen. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank op de hoogte was van zijn psychische gesteldheid omdat, in het kader van het beroep van appellant gericht tegen het besluit van het Uwv om hem met ingang van 29 oktober 2014 een WGA-uitkering te weigeren, aanleiding is gezien om psychiater G.A. de Boer als deskundige te benoemen. Vervolgens heeft de rechtbank de aangevallen uitspraak gedaan zonder appellant in de gelegenheid te stellen te reageren op het rapport van de deskundige. Appellant heeft ook zijn subsidiaire grond gehandhaafd dat hij de brieven van het Uwv van 15 april 2013 en 2 juli 2013 niet heeft ontvangen omdat deze door het Uwv naar het verkeerde adres zijn gestuurd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Naar aanleiding van wat appellant over de aangevallen uitspraak naar voren heeft gebracht, wordt allereerst vastgesteld dat de rechtbank ter zitting van 27 januari 2016 het onderzoek heeft geschorst en appellant in de gelegenheid heeft gesteld nadere stukken in te dienen. Appellant heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. De rechtbank heeft vervolgens, in strijd met artikel 8:57, eerste lid, van de Awb, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, zonder toestemming van partijen uitspraak gedaan. De grond van appellant dat hem de gelegenheid is ontnomen om op het rapport van de deskundige De Boer te reageren, kan niet slagen. De rechtbank heeft dit rapport niet bij de boordeling van het beroep tegen het bestreden besluit betrokken. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat appellant niet in zijn belangen is geschaad, zodat de procedurele fout van de rechtbank kan worden gepasseerd.
4.2.
Het verzoek van appellant van 5 maart 2015 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van het besluit van 19 juli 2013. Het Uwv heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.3.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.4.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al
eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.5.
Het standpunt van het Uwv dat appellant in het kader van zijn verzoek om terug te komen van het besluit van 19 juli 2013 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, is juist. Dit kan de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het eerdere besluit dragen. In wat appellant heeft aangevoerd, wordt verder geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.6.
Voor zover de aanvraag ziet op de toekomst wordt verwezen naar de uitspraak van heden met het registratienummer 18/303 WIA.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) D.S. Barthel

VC