ECLI:NL:CRVB:2019:3068

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
25 september 2019
Zaaknummer
18/236 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om terug te komen van besluit inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 28 november 2017 het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had op 20 april 2017 besloten niet terug te komen van een eerder besluit van 20 november 1989, waarin de WAO-uitkering van appellant was hersteld. Appellant stelde dat er nieuwe feiten waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien, maar de rechtbank oordeelde dat deze feiten al bekend waren ten tijde van het eerdere besluit en dat appellant deze niet eerder had kunnen aanvoeren.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 september 2019 de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. Appellant had in zijn verzoek van 6 april 2017 geen nieuwe informatie aangedragen die niet al eerder in de procedure naar voren was gebracht. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van nieuwe feiten of omstandigheden bij verzoeken om herziening van eerdere besluiten en bevestigt de rechtszekerheid van eerdere beslissingen van bestuursorganen.

Uitspraak

18.236 WAO

Datum uitspraak: 25 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2017, 17/4435 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2019. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is in het verleden een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Met ingang van 7 maart 1984 is de arbeidsongeschiktheid van appellant geheel buiten aanmerking gelaten omdat appellant niet heeft voldaan aan de oproepen van de Gemeenschappelijke Medische Dienst om voor onderzoek naar Nederland te komen. Bij besluit van 20 november 1989 is de WAO-uitkering van appellant vanaf 28 november 1988 weer uitbetaald. Dit besluit is in rechte vast komen te staan. Appellant heeft in de jaren daarna diverse malen verzocht om terug te komen van het besluit van 20 november 1989.
1.2.
Op 6 april 2017 heeft appellant nogmaals verzocht om terug te komen van het besluit van 20 november 1989. Appellant heeft daarbij aangegeven dat een paar jaar geen uitkering is betaald en hij bereid is gegevens op te sturen. Met het besluit van 20 april 2017 heeft het Uwv besloten niet terug te komen van het besluit van 20 november 1989 omdat het verzoek van appellant geen nieuwe informatie bevat. Bij besluit van 6 juli 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 april 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellant bij zijn verzoek van 6 april 2017 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De door appellant aangevoerde argumenten had hij immers ook al tegen het besluit van 20 november 1989 kunnen aanvoeren.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij een WAO-uitkering heeft aangevraagd omdat er vier jaar geen uitkering is betaald. Hij heeft hierover alle juiste gegevens naar het Uwv verzonden. Appellant verzoekt om alsnog een WAO-uitkering toe te kennen over deze vier jaar.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellant van 6 april 2017 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 20 november 1989. Het Uwv heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.2.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
Aan zijn verzoek van 6 april 2017 heeft appellant ten grondslag gelegd dat er van 1984 tot 1988 geen WAO-uitkering is betaald terwijl hij in die periode wel verzekerd en volledig arbeidsongeschikt was. Appellant stelt ook te hebben meegewerkt aan onderzoek. De rechtbank heeft dit terecht niet aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, aangezien deze feiten al tijdens het besluit van 20 november 1989 bekend waren en ook in de procedures over dit besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Het Uwv mocht het verzoek van appellant van 6 april 2017 dan ook afwijzen onder verwijzing naar zijn besluit van 20 november 1989. In wat appellant heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

VC