ECLI:NL:CRVB:2019:306

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
16-6274 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing Wajong-ondersteuning met betrekking tot arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor Wajong-ondersteuning door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1982, had op 19 december 2014 een aanvraag ingediend voor arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010. Het Uwv heeft deze aanvraag op 18 mei 2015 afgewezen, omdat appellant volgens hun beoordeling nog over arbeidsvermogen beschikt. Dit besluit werd in een later bezwaar door het Uwv gehandhaafd. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 23 januari 2019 behandeld. Tijdens de zitting op 12 december 2018 heeft appellant zijn standpunt herhaald dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat de medische beoordeling onjuist is. Hij voerde aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich ten onrechte had gebaseerd op niet-objectieve informatie en dat zijn beperkingen waren onderschat. Het Uwv heeft in het verweerschrift verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de juistheid van de medische beoordeling. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat appellant niet kan worden aangemerkt als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

16.6274 WAJONG

Datum uitspraak: 23 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
24 augustus 2016, 15/3602 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Engwegen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2018. Namens appellant is
mr. T.D.D. Loeffen, kantoorgenoot van mr. Engwegen, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1. De Raad stelt voor de leesbaarheid van de uitspraak het volgende voorop. Met ingang van
1 januari 2010 is de Wet van 24 april 1997, houdende voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid voor jonggehandicapten gewijzigd. De Raad duidt deze gewijzigde wet aan als Wajong 2010. Met ingang van 1 januari 2015 is de Wajong 2010 gewijzigd. De Raad duidt deze gewijzigde wet aan als Wajong 2015. Voor zover het verschil in tekst van de Wajong 2010 en de Wajong 2015 niet relevant is, wordt hierna de Wajong zonder jaaraanduiding genoemd.
1.1.
Appellant, geboren [in] 1982, heeft met een op 19 december 2014 door het Uwv ontvangen formulier arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010 aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag hebben een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv onderzoek verricht. Op grond van de resultaten van deze onderzoeken heeft het Uwv bij besluit van 18 mei 2015 de aanvraag afgewezen. Hiertoe is overwogen dat appellant nog beschikt over arbeidsvermogen in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong 2015 en dus niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010.
1.2.
Bij besluit van 28 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 mei 2015 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het standpunt dat appellant geen recht heeft op arbeidsondersteuning met een gewijzigde motivering gehandhaafd. Omdat de aanvraag is ontvangen op 19 december 2014 en appellant
achttien jaar is geworden [in] 2000, kan alleen recht op arbeidsondersteuning ontstaan als appellant is aan te merken als volledig en duurzaam arbeidsongeschikte jonggehandicapte. Onder verwijzing naar de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 oktober 2015 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 oktober 2015 heeft het Uwv geconcludeerd dat appellant niet kan worden aangemerkt als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en er om deze reden geen recht bestaat op arbeidsondersteuning. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant beschikt over arbeidsvermogen en heeft op 6 oktober 2015 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld die geldt per 1 januari 2010. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat appellant op 1 januari 2010 in staat was ten minste 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat zij geen reden ziet om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van appellant op een onzorgvuldige dan wel onjuiste wijze in de FML van 6 oktober 2015 zijn neergelegd. De verzekeringsarts heeft de informatie van de behandelend psychiater van 19 mei 2015 betrokken bij zijn beoordeling en de rechtbank is niet gebleken dat deze informatie onjuist is uitgelegd. Appellant heeft in beroep geen gegevens ingebracht waaruit blijkt dat het Uwv zijn beperkingen op de datum in geding heeft onderschat. De rechtbank ziet evenmin aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de arbeidskundige beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank is appellant terecht niet aangemerkt als jonggehandicapte als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, van de Wajong 2010.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat er aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte aan de hand van niet medisch objectieve informatie, te weten het behandelplan van orthopedagoog G.J. Boumans van 15 november 1999, een FML heeft opgesteld. Verder heeft hij aangevoerd dat hij sinds zijn achttiende verjaardag niet beschikt over arbeidsvermogen en dat zijn beperkingen zijn onderschat. Appellant acht zich gelet op zijn beperkingen niet in staat de geduide functies te verrichten.
3.2.
In het verweerschrift heeft het Uwv verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft op 19 december 2014 bij het Uwv een aanvraag om arbeidsondersteuning ingediend. Voor een aanvraag om arbeidsondersteuning die is ingediend na 10 september 2014, maar vóór 1 januari 2015, kan slechts dan recht op uitkering ontstaan als de betrokkene is aan te merken als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010 (zie de uitspraken van de Raad van 6 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2994 en 3201 tot en met 3205). Niet in geschil is dat het Uwv in het bestreden besluit terecht mede aan het criterium van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010 heeft getoetst.
4.2.
Op grond van artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong 2010 is jonggehandicapte de ingezetene die aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen.
4.3.
Op grond van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010 is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer te verdienen dan 20% van het maatmaninkomen. Op grond van het tweede lid wordt in het eerste lid onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Op grond van het derde lid wordt onder een medisch stabiele of verslechterende situatie mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.4.
De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de juistheid van de medische beoordeling. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.5.
Het betoog van appellant dat het medisch onderzoek onzorgvuldig heeft plaatsgevonden, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich bij zijn beoordeling enkel zou hebben gebaseerd op het behandelplan van 15 november 1999 slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet uitsluitend op basis van het door appellant in bezwaar ingebrachte behandelplan, maar ook op basis van de bevindingen van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 7 april 2015, de door de verzekeringsarts opgevraagde en van de behandelend psychiater ontvangen informatie van 19 mei 2015 en eigen waarneming tijdens de hoorzitting van 16 september 2015 een inschatting gemaakt van de belastbaarheid van appellant. Gelet hierop heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest.
4.6.
Het betoog van appellant dat hij sinds zijn achttiende jaar niet beschikt over arbeidsvermogen begrijpt de Raad – in het licht van het toetsingscriterium van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010 – aldus dat appellant zich op het standpunt stelt sinds zijn achttiende jaar niet te beschikken over (duurzaam) benutbare mogelijkheden. Dit betoog slaagt evenmin. Omdat appellant pas in december 2014 een Wajong-aanvraag heeft ingediend, ruim veertien jaar na zijn achttiende verjaardag, is sprake van een laattijdige aanvraag waarbij de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen voor risico blijft van degene die (alsnog) de aanvraag doet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 6 oktober 2015 op basis van de hem beschikbare informatie geconcludeerd dat appellant in de periode in geding beschikte over duurzaam benutbare mogelijkheden. Ook in hoger beroep heeft appellant geen stukken overgelegd op basis waarvan aan deze conclusie getwijfeld kan worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dan ook terecht een FML opgesteld, waarna terecht een arbeidskundig onderzoek is uitgevoerd. Appellant heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd, op grond waarvan kan worden getwijfeld aan de juistheid van de in de FML opgenomen beperkingen.
4.7.
De rechtbank wordt eveneens gevolgd in het oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.4 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) P.B. van Onzenoort
md