ECLI:NL:CRVB:2019:3035

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2019
Publicatiedatum
20 september 2019
Zaaknummer
19/2088 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft verzoeker op 25 april 2019 een verzoek tot herziening ingediend bij de Centrale Raad van Beroep, naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de Raad van 19 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2270) waarin de uitspraak van de rechtbank Overijssel werd bevestigd. Verzoeker had in 2017 een formulier ingediend bij het Uwv waarin hij aangaf meer hulp nodig te hebben, wat door het Uwv werd opgevat als een verzoek om verhoging van zijn WAO-uitkering. Het Uwv concludeerde echter dat er geen sprake was van een blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, en dit werd bevestigd door de rechtbank Overijssel.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat voor herziening van een onherroepelijke uitspraak, zoals in dit geval, aan strikte voorwaarden moet worden voldaan. De Raad heeft vastgesteld dat in het verzoek om herziening en de aanvullende brieven van verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gepresenteerd die aan de voorwaarden voor herziening voldoen. De Raad heeft ook aangegeven dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak, maar enkel voor het naar voren brengen van nieuwe feitelijke gegevens.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzoek om herziening afgewezen, met de conclusie dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier P. Boer, en is openbaar uitgesproken op 18 september 2019.

Uitspraak

19.2088 WAO

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 19 juli 2018, 18/448 WAO
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 september 2019
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij een op 25 april 2019 bij de Raad ingediende brief verzocht om herziening van de uitspraak van 19 juli 2018, 18/448 WAO, ECLI:NL:CRVB:2018:2270, waarbij de Raad de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 januari 2018, 17/2190, heeft bevestigd.
Bij brieven van 13 mei 2019, 2/5/7/11/13/17/19 juni 2019, 1/11/24 en 31 juli 2019 heeft verzoeker zijn situatie nader toegelicht.
Het Uwv heeft afgezien van een inhoudelijke reactie.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Het Uwv heeft op 22 mei 2017 van verzoeker een formulier “wijzigingen doorgeven” ontvangen, waarin verzoeker heeft bericht meer hulp nodig te hebben. Het Uwv heeft dit opgevat als een verzoek om verzoeker op grond van artikel 22 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in aanmerking te brengen voor een verhoging van zijn uitkering. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een (voorlopig) blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt. Dat standpunt is neergelegd in een beslissing op bezwaar van 2 oktober 2017. De rechtbank Overijssel heeft bij uitspraak van 16 januari 2018, 17/2190, het tegen deze beslissing ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij zijn uitspraak van 19 juli 2018, 18/448 WAO, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Overijssel bevestigd. Overwogen is dat het dossier geen aanknopingspunten bevat voor het oordeel dat in het geval van verzoeker gesproken moet worden van een (voorlopig) blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt als bedoeld in artikel 22 van de WAO en het ter zake vastgestelde beleid.
2.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2.
De Raad benadrukt dat een onherroepelijk geworden uitspraak alleen kan worden herzien als aan alle drie de hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan.
3.1.
In het verzoek om herziening noch in de andere hiervoor onder “Procesverloop” vermelde brieven van verzoeker heeft de Raad feiten of omstandigheden als onder 2.1 bedoeld kunnen ontwaren.
3.2.
Het is vaste rechtspraak van de Raad dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening alleen kan worden toegepast, indien aangelegenheden van feitelijke aard naar voren zijn gekomen. Het dient er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen.
4. De conclusie luidt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2019.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) P. Boer

VC