ECLI:NL:CRVB:2018:2270

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
18/448 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verhoging van WAO-uitkering wegens gebrek aan blijvende hulpbehoevendheid

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en heeft verzocht om een verhoging van zijn uitkering op basis van een vermeende toename van zijn hulpbehoevendheid. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen bewijs was dat appellant in een (voorlopig) blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, zoals vereist in artikel 22 van de WAO.

De rechtbank heeft in haar uitspraak bevestigd dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat er onvoldoende bewijs was voor de hulpbehoevendheid van appellant. Appellant heeft niet aangetoond dat hij hulp nodig heeft bij essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen of dat er sprake is van geregelde handreikingen door derden. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het Uwv de WAO-uitkering van appellant terecht niet heeft verhoogd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 juli 2018.

Uitspraak

18.448 WAO

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
16 januari 2018, 17/2190 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 juli 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven om een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Het Uwv heeft op 22 mei 2017 van appellant een formulier ‘wijzigingen doorgeven’ ontvangen, waarin appellant heeft bericht meer hulp nodig te hebben. Het Uwv heeft dit opgevat als een verzoek om appellant op grond van artikel 22 van de WAO in aanmerking te brengen voor een verhoging van zijn uitkering. Bij besluit van 14 juni 2017 heeft het Uwv dat verzoek, na verzekeringsgeneeskundig onderzoek, afgewezen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv, na onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, bij besluit van 2 oktober 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit berust op het standpunt dat geen sprake is van een (voorlopig) blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat voldoende is onderbouwd dat bij appellant geen sprake is van een toestand van blijvende hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt. Volgens de rechtbank heeft appellant ook niet gesteld en aangetoond dat hij hulp nodig heeft bij essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen, dat sprake is van geregelde handreikingen door derden of dat een noodzaak bestaat voor min of meer continue oppassing. Dat appellant, zoals hij heeft gesteld, hulp nodig heeft om van zijn geestelijk en financieel lijden af te komen, maakt volgens de rechtbank niet dat sprake is van hulpbehoevendheid in de zin van artikel 22 van de WAO.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen dit oordeel gekeerd.
3.2.
Het Uwv heeft om bevestiging van de uitspraak verzocht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 22 van de WAO is bepaald dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wordt verhoogd tot ten hoogste 100/108 maal zijn dagloon of zijn vervolgdagloon, indien de betrokkene in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert, welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt.
4.2.
Bij de uitvoering van dit artikel hanteert het Uwv de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid van 23 oktober 2007, Stcrt. 2007, 241 (Beleidsregel). Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel wordt de uitkering verhoogd tot 100% van het dagloon of het vervolgdagloon, indien de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en continue oppassing noodzakelijk is of geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn. De uitkering wordt voorts tot 100% verhoogd indien de verzekerde hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en continue oppassing noodzakelijk is. Op grond van
artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel wordt de uitkering verhoogd tot 85% van het dagloon of het vervolgdagloon, indien de verzekerde hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn. De Raad heeft al eerder geoordeeld – zie de uitspraak van 22 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9525 – dat de Beleidsregel de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
4.3.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in het geval van appellant gesproken moet worden van een (voorlopig) blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt als bedoeld in
artikel 22 van de WAO en het ter zake vastgestelde beleid.
4.4.
Hieruit vloeit voort dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit betekent dat het Uwv de WAO‑uitkering van appellant terecht niet heeft verhoogd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.L. Rijnen

NW