ECLI:NL:CRVB:2019:3001
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsverlening en spoedeisend belang
Op 17 september 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van verzoeker tegen het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. Verzoeker had een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, nadat zijn aanvraag om bijstand was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker na eerdere intrekking van zijn bijstand op 25 juni 2018 een nieuwe aanvraag indiende, maar dat deze aanvraag door het college was afgewezen op basis van locatiebezoeken waaruit bleek dat verzoeker niet op de opgegeven verblijfplaats was aangetroffen. De rechtbank had het beroep van verzoeker tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening gedaan, waarbij hij een voorschot op bijstand over een periode in het verleden vroeg. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen spoedeisend belang aanwezig was, aangezien verzoeker inmiddels weer bijstand ontving en het verzoek enkel betrekking had op een periode in het verleden. Verzoeker had aangevoerd dat hij in financiële problemen verkeerde en dat dit leidde tot suïcidale uitingen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze stellingen niet voldoende waren onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen onverwijlde spoed aanwezig was. De uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van griffier A.A.H. Ibrahim.