ECLI:NL:CRVB:2019:2990
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant. Appellant, die tot 6 oktober 2009 als assistent accountant werkte, heeft zich ziek gemeld op 15 mei 2010. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant per 14 mei 2012 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Deze beslissing werd bevestigd door de Raad in een eerdere uitspraak. Appellant heeft in 2014 opnieuw een aanvraag ingediend, maar het Uwv heeft ook deze aanvraag afgewezen, met de stelling dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen niet correct zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de geselecteerde functies niet passend zijn. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft aangetoond dat appellant in staat is de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank heeft de gronden van appellant in beroep gemotiveerd besproken en de Raad onderschrijft deze overwegingen.
Daarnaast heeft appellant een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft vastgesteld dat de totale behandelingsduur van de procedure meer dan vier jaar heeft geduurd, wat leidt tot een veroordeling van de Staat tot betaling van € 1.000,- aan appellant voor immateriële schade. De Staat is ook veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 256,-. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv.