ECLI:NL:CRVB:2019:2976

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
18-4772 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functievolging en persoonsgebonden formatie binnen de politieorganisatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank inzake haar functievolging binnen de politieorganisatie. Appellante, werkzaam bij de politie, heeft in 2013 een LFNP-functie toegewezen gekregen. In 2014 werd zij geïnformeerd dat haar functie terug zou keren in de nieuwe politieorganisatie, maar uiteindelijk werd zij als functievolger geplaatst in een andere eenheid. De korpschef heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een persoonsgebonden formatie toe te voegen aan het team, wat appellante de kans bood om haar werk te blijven doen. Appellante heeft echter het aanbod van de korpschef afgewezen, wat leidde tot haar hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de korpschef terecht heeft gehandeld en dat appellante niet benadeeld is. De Raad bevestigt dat de korpschef de bevoegdheid had om de functie van appellante in de vorm van een persoonsgebonden formatie toe te voegen en dat er geen overschrijding van redelijke beleidsbepalingen heeft plaatsgevonden. De keuze van appellante om het aanbod af te slaan komt voor haar eigen rekening en risico. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

18.4772 AW

Datum uitspraak: 12 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank [eenheid] van
24 juli 2018, 17/3666 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift en desgevraagd een nader stuk ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.J. de Wit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellante besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van [functie 1] , gewaardeerd in salarisschaal 12, per 1 januari 2012. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
De korpschef heeft appellante bij brief van 27 november 2014 erover geïnformeerd dat haar werk terugkomt in de nieuwe politieorganisatie en dat zij dus mogelijk functievolger is. naar verwachting zal zij worden geplaatst in de functie van [functie 1] , gewaardeerd in salarisschaal 12, in de formatie van de Eenheid [eenheid] bij [onderdeel 1] , team [team] , met als plaats van tewerkstelling [provincie 1]
1.3.
Appellante heeft in een belangstellingsregistratie haar voorkeur uitgesproken voor de functie van [functie 2] , gewaardeerd in salarisschaal 13, in de eenheid
[eenheid] , met als plaats van tewerkstelling [provincie 1]
1.4.
De plaatsingsadviescommissie (PAC) heeft in haar advies van 2 november 2015 de korpschef geadviseerd om appellante te plaatsen in de functie van [functie 1] , gewaardeerd in salarisschaal 12, met als plaats van tewerkstelling [provincie 2] . De PAC heeft daarbij als toelichting gegeven dat zij eerst naar de herplaatsingskandidaten heeft gekeken die nog geen functie hebben, omdat appellante al een vergelijkbare of uitwisselbare functie toebedeeld heeft gekregen. Verder heeft de PAC geen aanleiding gezien de voorkeur van appellante voor de functie van [functie 2] met een hoger salarisschaalniveau te honoreren, aangezien voor appellante reeds een vergelijkbare of uitwisselbare functie is gevonden op het eigen schaalniveau. Bovendien is op de gewenste functie geen formatieruimte beschikbaar, aldus de PAC.
1.5.
Bij besluit van 1 december 2015 heeft de korpschef de oorspronkelijke functie van appellante voor de reorganisatie Politiewet 2012 - die het vertrekpunt vormt bij de functievergelijking - vastgesteld op de functie van [functie 1] , gewaardeerd in salarisschaal 12, met als plaats van tewerkstelling [provincie 1] , de LFNP-functie waarnaar appellant op 1 januari 2012 is overgegaan. Dit besluit staat in rechte vast.
1.6.
Bij brief van eveneens 1 december 2015 heeft de korpschef het voornemen bekend gemaakt om appellante aan te wijzen als functievolger en haar te plaatsen in de functie van [functie 1] , gewaardeerd in salarisschaal 12, in de formatie van de Eenheid [provincie 2] , [onderdeel 1] en [onderdeel 2], team [team] en [onderdeel 2], met als plaats van tewerkstelling [provincie 2] . Appellante heeft haar bedenkingen geuit tegen dit voornemen.
1.7.
De PAC heeft de korpschef vervolgens geadviseerd om de voorkeur van appellante voor de functie van [functie 2] , gewaardeerd in salarisschaal 13, niet te honoreren, omdat deze ziet op een functie met een hoger schaalniveau en voor appellante als functievolger reeds een vergelijkbare of uitwisselbare functie gevonden is op haar eigen schaalniveau. De PAC heeft de korpschef geadviseerd de plaatsing te handhaven conform het voorgenomen besluit.
1.8.
Bij besluit van 10 juni 2016 heeft de korpschef appellant als functievolger met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de functie van [functie 1] , gewaardeerd in salarisschaal 12, in de formatie van de Eenheid [provincie 2] , [onderdeel 1] en [onderdeel 2], team [team] en [onderdeel 2], met als plaats van tewerkstelling [provincie 2] .
1.9.
Bij besluit van 10 augustus 2017 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 10 juni 2016 ongegrond verklaard. De korpschef heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellante een niet-operationele functie heeft en dat haar taakgebied weliswaar terugkeert in haar team van herkomst, maar haar LFNP-functie niet. De niet-operationele LFNP-functie van appellante keert in het kader van het landelijke deelreorganisatiegebied
wel terug in een andere eenheid, te weten de Eenheid [provincie 2] , [onderdeel 1] en [onderdeel 2], team [team] en [onderdeel 2]. Gelet hierop heeft de korpschef gebruik gemaakt van de in bijlage 5d van het ‘Moederdocument’ geboden mogelijkheid om een persoonsgebonden formatie (0,01 fte) aan het team in [provincie 1] toe te voegen en aan te bieden aan appellante. Appellante heeft vervolgens zelf bewust de keuze gemaakt om als functievolger in [provincie 2] te worden geplaatst. Gelet op deze gang van zaken kan het verzoek van appellante om op basis van haar reisafstand als herplaatsingskandidaat te worden aangemerkt niet worden gehonoreerd, aldus de korpschef.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 55lb, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) wordt de ambtenaar met een vergelijkbare of uitwisselbare functie in het kader van een reorganisatie geplaatst op deze vergelijkbare of uitwisselbare functie al dan niet in een andere plaats van tewerkstelling, met inachtneming van het bepaalde in artikel 55l.
4.2.
De Minister van Veiligheid en Justitie, de korpschef, de politievakorganisaties en de Centrale Ondernemingsraad hebben in het zogenaamde vierpartijenoverleg afspraken gemaakt over de aanpak van de personele reorganisatie in verband met de totstandkoming van de Nationale Politie, de zogenoemde reorganisatie Politiewet 2012. Deze afspraken zijn op hoofdlijnen vastgelegd in het Hoofdlijnenakkoord van 20 december 2013. Als uitwerking van dit akkoord zijn vervolgens in het vierpartijenoverleg nadere rechtspositionele afspraken gemaakt. Deze uitvoeringsafspraken zijn op 4 juni 2015 door het Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken vastgesteld en zijn vastgelegd in het zogenoemde ‘Moederdocument’, met bijlagen.
4.3.1.
Volgens het Hoofdlijnenakkoord wordt de uitgangspositie van de medewerker in de reorganisatie bepaald door de aan hem per 1 januari 2012 toegekende LFNP-functie. Dit in samenhang met het samenstel van werkzaamheden dat is vastgelegd in de uitgangspositie van de medewerker vóór de overgang naar een LFNP-functie. Voor de meeste medewerkers is dat de oude korpsfunctie op 31 december 2011.
4.3.2.
In fase 1 worden medewerkers geplaatst op functies in de nieuwe formatie. Zij worden geplaatst als functievolger, dan wel vanuit de positie van herplaatsingskandidaat als in fase 1 een passende functie is gevonden.
4.3.3.
Een functievolger volgt een vergelijkbare of uitwisselbare functie zoals bedoeld in artikel 55l van het Barp. Medewerkers met een vergelijkbare of uitwisselbare functie worden in de reorganisatie Politiewet 2012 allen aangewezen als functievolger, ongeacht de formatieruimte in de functie. Overbezetting in de vergelijkbare of uitwisselbare functie wordt dus geaccepteerd.
4.4.
De vergelijkbare of uitwisselbare functies worden vastgesteld door functievergelijking. Die gebeurt - blijkens het Moederdocument, bijlage 5: ‘Functievergelijking reorganisatie politiewet 2012, Werkwijze Werk naar Team’- als volgt:
  • Op basis van het samenstel van opgedragen werkzaamheden vastgelegd in de uitgangspositie voor de overgang naar een LFNP-functie wordt bepaald in welk taakgebied/werkveld de medewerker werkzaamheden zijn opgedragen;
  • Aan de hand daarvan wordt bepaald in welk team in de nieuwe formatie dit taakgebied/werkveld terugkeert. Het resultaat daarvan wordt weergegeven in de zogenoemde “Van werk naar team”-tabellen;
  • Vervolgens wordt vastgesteld of de LFNP-functie van de medewerker voorkomt in de formatie van het desbetreffende team.
  • Is dit het geval dan wordt de medewerker in die functie als functievolger geplaatst;
  • Bij de beoordeling of de LFNP-functie van de medewerker voorkomt in de formatie van het betreffende team worden werkterreinen, aandachtsgebieden en specifieke functionaliteiten buiten beschouwing gelaten;
  • Als de LFNP-functie van de medewerker niet voorkomt in de formatie van het betreffende team, wordt gekeken of het samenstel van opgedragen werkzaamheden dat is vastgelegd in de uitgangspositie van de medewerker voor de overgang naar de LFNP-functie vergelijkbaar of uitwisselbaar is met een functie in de formatie van het team. Is dit het geval dan wordt de medewerker op die functie als functievolger geplaatst. Voor deze laatste vergelijking bestaat een commissie (Commissie Functievergelijking) die de korpschef hierover adviseert.
4.5.
In bijlage 5d van het Moederdocument wordt - voor zover hier van belang - over
niet-operationele functies vermeld dat deze volgens het Barp onderdeel zijn van het landelijke deelreorganisatiegebied. Dit geldt ook voor niet-operationele functies met een taakgebied dat terugkeert in een team in een eenheid (regionale eenheid, landelijke eenheid). Als de
LFNP-functie van de medewerker - of de functie waarop de medewerker, na advies van de Commissie Functievergelijking als functievolger wordt geplaatst - niet voorkomt in de formatie voor het team in de eenheid van herkomst, maar wel in de formatie voor het team in een andere eenheid, is het gevolg dat de medewerker functievolger wordt voor de functie in de formatie voor de andere eenheid. Dit is een onbedoeld en ongewenst gevolg van de regelgeving. Ongewenst vanuit het perspectief van de bedrijfsvoering (het werk is er, maar de mensen zijn er niet) en vanuit het perspectief van de beleving medewerker: “Het taakgebied van mijn functie keert toch terug in de eenheid?”. Voor de hiervoor geschetste situaties bestaat het HRM-instrument ‘persoonsgebonden formatie’. Deze persoonsgebonden formatie heeft per LFNP-functie in de formatie voor een team (in een eenheid) een omvang van
0,01 fte. Persoonsgebonden formatie wordt toegevoegd in de hiervoor geschetste situatie voor
niet-operationele functies met een taakgebied dat terugkeert in een team in een eenheid, waarbij de medewerker anders mogelijk functievolger zou worden voor een functie in de formatie voor een andere eenheid. Over de persoonsgebonden formatie wordt verder onder meer het volgende vermeld:
  • persoonsgebonden formatie bestaat naast de organieke formatie;
  • persoonsgebonden formatie bestaat zolang een functievervuller de functie in het team vervult;
  • onderhoud aan de organieke formatie laat de persoonsgebonden formatie ongewijzigd, en;
  • persoonsgebonden formatie is per definitie overbezet. Dit betekent dat de functievervuller in fase 2 van de reorganisatie onder voorwaarden toegang heeft tot flankerende voorzieningen.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat het samenstel van de aan appellante opgedragen werkzaamheden, zoals vastgelegd in de uitgangspositie voor de overgang naar een
LFNP-functie, is te scharen onder het taakgebied ‘Thematische Beleidsondersteuning’ en dat dit taakgebied terugkeert in de (nieuwe) formatie van de Eenheid [eenheid] bij [onderdeel 1] , team [team] en [onderdeel 2], met als plaats van tewerkstelling [provincie 1] Evenmin in geschil is dat in eerste instantie de LFNP-functie van appellante niet was ingericht in de formatie van het desbetreffende team.
4.7.1.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat in haar geval ten onrechte de reguliere plaatsingsregels niet zijn toegepast en dat ten onrechte geen functievergelijking door de Commissie Functievergelijking heeft plaatsgevonden. Appellante heeft in dit verband verwezen naar bijlage 7 bij het Moederdocument, “Functievergelijking reorganisatie politiewet 2012, Werkwijze Commissie Functie Vergelijking (CFV)”. Door toepassing te geven aan bijlage 5d van het Moederdocument is appellante ten onrechte afgehouden van functievergelijking door de Commissie Functievergelijking, aldus appellante.
4.7.2.
De korpschef heeft zich daartegenover op het standpunt gesteld dat appellante functievolger is voor de functie van [functie 1] in [provincie 2] , zodat inschakeling van de Commissie Functievergelijking reeds hierom niet aangewezen was. De korpschef heeft in dit verband verwezen naar de beslisboom in bijlage 5 bij het Moederdocument, “Functievergelijking reorganisatie politiewet 2012, Werkwijze Werk naar Team (WNT)” .
4.7.3.
In bijlage 7 bij het Moederdocument zijn de criteria neergelegd aan de hand waarvan de Commissie Functievergelijking - indien zij tot haar taak is geroepen - beoordeelt of het feitelijk samenstel van opgedragen werkzaamheden dat is vastgelegd in de uitgangspositie van de medewerker voor de overgang naar een LFNP-functie, vergelijkbaar of uitwisselbaar is met een functie in het desbetreffende team.
4.7.4.
Zoals al volgt uit wat onder 4.4 (in het bijzonder het derde en vijfde gedachtenbolletje) is weergegeven over de in bijlage 5 bij het Moederdocument opgenomen afspraken is inschakeling van de Commissie Functievergelijking eerst aangewezen als de LFNP-functie van de medewerker niet voorkomt in de formatie van het betreffende team. Is dit laatste wel het geval, dan wordt de medewerker op die functie als functievolger geplaatst en wordt niet meer toegekomen aan functievergelijking door de Commissie Functievergelijking. Dat inschakeling van de Commissie Functievergelijking pas aan de orde is als de LFNP-functie van de medewerker niet voorkomt in de formatie van het betreffende team vindt bevestiging in de beslisboom in bijlage 5 bij het Moederdocument (paragraaf 4, nader uitgewerkt in paragraaf 5, met name in 5.7 en 5.8).
4.7.5.
Ook uit de door appellante ingeroepen bijlage 7 bij het Moederdocument leidt de Raad af dat inschakeling van de Commissie Functievergelijking eerst aan de orde is als de generieke LFNP-functie van de medewerker niet voorkomt (lees: terugkeert) in de nieuwe formatie. De Raad wijst op paragraaf 1 van dit document, met name de eerste en laatste volzin.
4.8.
Het onder 4.7.1 weergegeven betoog van appellante slaagt dus niet. De Raad is, met de rechtbank, van oordeel dat de korpschef appellante terecht heeft aangemerkt als functievolger.
4.9.
Evenals de rechtbank ziet ook de Raad niet in waarom de korpschef geen gebruik zou hebben mogen maken van de bevoegdheid om de functie van appellante - door toepassing te geven aan bijlage 5d bij het Moederdocument - in de vorm van een persoonsgebonden formatie toe te voegen aan het team, toen duidelijk werd dat de functie van appellante niet zou terugkeren in haar team van herkomst in [provincie 1] Niet valt in te zien dat appellante hierdoor is benadeeld, nu zij op deze manier haar eigen werk binnen haar eigen team kon blijven verrichten. Er is geen reden voor het oordeel dat de in bijlage 5d opgenomen afspraken een overschrijding inhouden van de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. De korpschef heeft in de gegeven omstandigheden doorslaggevend gewicht mogen toekennen aan het dienstbelang, welk belang gelegen is in het voorkomen van verlies van capaciteit en kwaliteit in de oorspronkelijke eenheid [eenheid] . Dat appellante geen verzoek heeft gedaan om toevoeging van een persoonsgebonden formatie, is in dit kader niet van belang. Dat appellante er om haar moverende redenen vervolgens voor heeft gekozen om het aanbod van de korpschef om haar eigen werk in haar eigen team te blijven verrichten af te slaan, komt voor haar eigen rekening en risico. De Raad wijst in dit verband overigens nog op bijlage 13 bij het Moederdocument, “Reorganisatieplan Fase 1”, waar in het licht van het
HRM-instrument ‘persoonsgebonden formatie’ het volgende is opgemerkt:
“Wanneer de medewerker de functie wil volgen die voorkomt in de organieke formatie voor de andere eenheid, honoreert het bevoegd gezag diens verzoek tot plaatsing in betreffende functie.”
4.10.
Het betoog van appellante dat de korpschef haar als herplaatsingskandidaat had moeten aanmerken, slaagt evenmin, alleen al omdat de korpschef appellante - zoals hiervoor onder 4.8 is overwogen - terecht heeft aangemerkt als functievolger. Daarbij is van belang dat appellante de mogelijkheid is geboden om als functievolger in de eigen oorspronkelijke eenheid [eenheid] in het team terug te keren. Appellante heeft - nadat de korpschef haar de keuze heeft gegeven of zij in de eenheid [eenheid] of in de eenheid [provincie 2] zou worden geplaatst - ervoor gekozen om als functievolger te worden geplaatst in de eenheid [provincie 2] . Deze keuze komt voor rekening van appellante. De korpschef heeft het verzoek van appellante om in verband met de reistijd naar [provincie 2] als herplaatsingskandidaat te worden aangewezen terecht niet gehonoreerd. Overigens is appellante, in afwachting van de uitkomst van deze procedure, in haar functie in [provincie 1] blijven werken en heeft de korpschef ter zitting meegedeeld dat appellante, indien zij dat wil, daar ook mag blijven werken, indien zij in hoger beroep in het ongelijk zou worden gesteld.
4.11.
De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en H. Benek en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2019.
(getekend) H. Lagas
(getekend) Y. Itkal
lh