Uitspraak
16.3282 AW, 18/3127 AW
5 april 2016, 14/10820 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
(schaal 8) bij het directoraat-generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk
Werkmaatschappij / Programma-organisatie Digitale Werkomgeving Rijksdienst (DWR).
19 maart 2014 is het rapport “Tussenrapportage Beschrijving ´samenstel van werkzaamheden´ [appellante] (tussenrapportage) opgesteld. Daarin is geconcludeerd dat het samenstel van werkzaamheden van appellante wat betreft de aard van de werkzaamheden afwijkt van de organieke functie ‘medewerker Bedrijfsvoering’ (schaal 8) waarop zij per 1 december 2008 is aangesteld. Geconcludeerd is voorts dat de organieke functie destijds juist is geconverteerd naar de functiegroep adviseur Bedrijfsvoering, maar dat het feitelijk samenstel van werkzaamheden daar zodanig van verschilt dat een indeling in de functiegroep medewerker Bedrijfsvoering/functietypering medewerker Administratie passend is. Geadviseerd is om gelet op het zwaartepunt in de werkzaamheden, het samenstel van werkzaamheden van appellante in te delen in de functietypering medewerker Administratie (schaal 8).
1 juli 2012 niet in geding is. Tevens is de plaatsing in de functie van adviseur Bedrijfsvoering niet in geschil. Voor zover appellante stelt dat haar werkzaamheden dienen te worden ingedeeld in de functiegroep adviseur Bedrijfsvoering schaal 9 (in plaats van 8) dienen deze gronden in een procedure omtrent de functiewaardering te worden beoordeeld. Nu appellante geen gronden heeft aangevoerd die zich richten tegen de functie-indeling en de plaatsing van appellante in de betreffende functie, kan het bestreden besluit volgens de rechtbank stand houden.
22 mei 2018, omdat bovenaan het advies staat vermeld dat het gaat om de functie van medewerker Bedrijfsvoering, treft geen doel. In het advies wordt onder de feiten en argumenten van partijen weergegeven dat het gaat om de functie van adviseur Bedrijfsvoering en dat als uitgangspunt bij de waardering de beschrijving van het samenstel van werkzaamheden, zoals opgenomen in de tussenrapportage, wordt genomen. Dit is in overeenstemming met de tussen partijen op 12 oktober 2017 gemaakte procedureafspraak. Bovendien is de beschrijving van het samenstel van werkzaamheden van appellante, zoals de rechtbank ook heeft vastgesteld, niet in geding. Met de minister is de Raad daarom van oordeel dat de in de aanhef van het advies van de CABF weergegeven aanduiding van de functie op een kennelijke verschrijving berust. Nu het advies verder blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek en het inzichtelijk en consistent is, heeft de minister het advies ten grondslag kunnen leggen aan het besluit van 22 mei 2018.