ECLI:NL:CRVB:2019:292

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
17-4012 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen en weigering toeslag wegens te hoog inkomen van partner

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt, heeft in beroep geprocedeerd tegen de weigering van een toeslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had het AOW-pensioen van de appellant herzien naar de norm voor een samenwonende, omdat de appellant sinds januari 2013 samenwoont met een jongere partner die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt. De Svb heeft de toeslag geweigerd op basis van het te hoge inkomen van de partner van de appellant.

De rechtbank heeft de weigering van de toeslag door de Svb in de eerdere uitspraak bevestigd, waarbij werd overwogen dat de Svb correct toepassing heeft gegeven aan de relevante artikelen van de AOW. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de WAO-uitkering van zijn partner slechts ten dele in mindering moet worden gebracht op de toeslag, maar de Svb heeft gesteld dat het inkomen uit arbeid en overig inkomen volledig op de toeslag in mindering moet worden gebracht, met uitzondering van het inkomen uit arbeid.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant en de Svb overwogen en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de Svb op juiste wijze heeft gehandeld in overeenstemming met de AOW-regelgeving. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

17.4012 AOW

Datum uitspraak: 31 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 april 2017, 16/5734 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Biemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2019. Appellant is niet verschenen. Het Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Svb heeft aan appellant met ingang van oktober 2006 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend. Bij een onderzoek naar appellants woonsituatie in 2015 is gebleken dat appellant sinds januari 2013 samenwoont met een jongere partner. Appellants partner ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.2.
Bij besluit van 10 november 2015 heeft de Svb appellants ouderdomspensioen met ingang van februari 2013 herzien naar een pensioen voor een samenwonende. Verder is appellant een toeslag op grond van de AOW geweigerd omdat het inkomen van zijn partner te hoog is. Bij beslissing op bezwaar van 9 juni 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 10 november 2015 gehandhaafd.
2. Appellant is in beroep gekomen tegen de weigering van een toeslag. De rechtbank heeft dit beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de Svb op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 8, eerste lid, van de AOW in verbinding met artikel 11 van die wet. De WAO-uitkering van appellants partner moet als ‘overig inkomen’ geheel in mindering worden gebracht op de toeslag.
3.1.
Ook in hoger beroep heeft appellants gemachtigde naar voren gebracht dat op grond van artikel 10, tweede lid, van de AOW in combinatie met artikel 11 van die wet de
WAO-uitkering slechts ten dele in mindering moet worden gebracht op de toeslag.
3.2.
De Svb is van mening dat in genoemde artikelen onderscheid wordt gemaakt tussen inkomen uit arbeid en overig inkomen. In artikel 11 van de AOW is slechts neergelegd dat het inkomen uit arbeid ten dele op de toeslag in mindering wordt gebracht. Dit artikel geldt dus niet voor het overige inkomen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Artikel 8, eerste lid van de AOW luidt als volgt.
“1. De pensioengerechtigde die voor 1 januari 2015 is gehuwd en voor die datum recht heeft op ouderdomspensioen en van wie de echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op een toeslag, tenzij, met inachtneming van artikel 11, het inkomen uit arbeid of overig inkomen van die echtgenoot meer bedraagt dan de volledige bruto-toeslag.”
4.2.
Artikel 10 van de AOW luidt als volgt.
“1. De volledige bruto-toeslag wordt toegekend voorzolang, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11, het inkomen uit arbeid of overig inkomen van de echtgenoot van de pensioengerechtigde nihil bedraagt.
2. Op de volledige bruto-toeslag wordt in mindering gebracht het inkomen van de echtgenoot van de pensioengerechtigde uit arbeid of overig inkomen, vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.”
4.3.
Artikel 11, eerste lid, van de AOW, voor zover hier van belang, luidt als volgt.
“1. Voor de toepassing van de artikelen 8 en 10 wordt van het inkomen uit arbeid buiten aanmerking gelaten:
...”
4.4.
Uit artikel 10, tweede lid, van de AOW vloeit voort dat inkomen uit arbeid en overig inkomen volledig op de toeslag in mindering moet worden gebracht. Alleen voor het inkomen uit arbeid wordt in artikel 11 van de AOW een uitzondering gemaakt. Voor de achtergrond van dit onderscheid heeft de Svb terecht verwezen naar de uitspraak van de Raad van 13 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1598.
4.5.
De rechtbank heeft terecht appellants beroep ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) L. Boersma

KS