ECLI:NL:CRVB:2019:292
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening AOW-pensioen en weigering toeslag wegens te hoog inkomen van partner
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt, heeft in beroep geprocedeerd tegen de weigering van een toeslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had het AOW-pensioen van de appellant herzien naar de norm voor een samenwonende, omdat de appellant sinds januari 2013 samenwoont met een jongere partner die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt. De Svb heeft de toeslag geweigerd op basis van het te hoge inkomen van de partner van de appellant.
De rechtbank heeft de weigering van de toeslag door de Svb in de eerdere uitspraak bevestigd, waarbij werd overwogen dat de Svb correct toepassing heeft gegeven aan de relevante artikelen van de AOW. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de WAO-uitkering van zijn partner slechts ten dele in mindering moet worden gebracht op de toeslag, maar de Svb heeft gesteld dat het inkomen uit arbeid en overig inkomen volledig op de toeslag in mindering moet worden gebracht, met uitzondering van het inkomen uit arbeid.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant en de Svb overwogen en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de Svb op juiste wijze heeft gehandeld in overeenstemming met de AOW-regelgeving. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.