ECLI:NL:CRVB:2019:2908
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag Wlz-zorg door CIZ wegens gebrek aan noodzaak voor permanent toezicht of 24-uurs zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van het CIZ om de aanvraag van appellante voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) af te wijzen. Appellante, geboren in 1971, heeft een medische geschiedenis die onder andere astma en COPD omvat. Op 24 december 2015 diende zij een aanvraag in voor Wlz-zorg, maar deze werd op 9 februari 2016 door het CIZ afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het advies van een medisch adviseur, die concludeerde dat er geen noodzaak was voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid, zoals vereist volgens artikel 3.2.1 van de Wlz.
De rechtbank Rotterdam heeft de afwijzing van het CIZ in een eerdere uitspraak op 7 maart 2018 bevestigd, waarbij werd gesteld dat het onderzoek door het CIZ zorgvuldig was en dat de medische adviezen voldoende onderbouwd waren. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat haar medische situatie een Wlz-indicatie vereiste. De Raad heeft echter geoordeeld dat de medische adviezen correct waren en dat er geen noodzaak was voor de gevraagde zorg. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het CIZ terecht de aanvraag had afgewezen.
De Raad benadrukte dat, hoewel appellante veel zorg nodig heeft, dit niet betekent dat zij in aanmerking komt voor de specifieke zorg zoals bedoeld in de Wlz. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd werd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met D.S. de Vries als voorzitter.