ECLI:NL:CRVB:2019:2857

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
17/5637 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van AOW-pensioenpercentage en verzekerde periodes

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1950 en met de Duitse nationaliteit, had op 12 november 2015 een AOW-pensioen aangevraagd. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) kende hem op 15 juni 2016 een pensioen toe van 32% van het maximale pensioen, maar na bezwaar werd dit percentage verhoogd naar 44%. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond, omdat hij niet voldoende had aangetoond dat hij in meer periodes als verzekerde moest worden aangemerkt dan de Svb had aangenomen.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat hij gedurende meer periodes verzekerd was voor de AOW. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in meer periodes als verzekerde moest worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat de bewijslast voor de feiten die tot het nemen van de gevraagde besluiten leiden, in hoofdzaak bij de aanvrager ligt. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij werd vastgesteld dat de appellant niet op een controleerbare wijze had onderbouwd dat hij in meer periodes als verzekerde moest worden aangemerkt.

De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van griffier H. Achtot. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

17.5637 AOW

Datum uitspraak: 29 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 augustus 2017, 17/950 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] , Spanje (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.P. Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2019. Namens appellant is mr. Boer verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren [in] 1950 en heeft de Duitse nationaliteit. Op
12 november 2015 heeft appellant een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Bij besluit van 15 juni 2016 heeft de Svb appellant met ingang van
juni 2016 een pensioen op grond van de AOW toegekend ter hoogte van 32% van het maximale pensioen.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 20 januari 2017 (bestreden besluit) gegrond verklaard, in zoverre dat de hoogte van het AOW-pensioen is vastgesteld op 44% van het maximale pensioen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in meer perioden als verzekerde in de zin van de AOW moet worden aangemerkt dan de Svb heeft aangenomen.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij op grond van wonen en werken gedurende meer periodes voor de AOW verzekerd is geweest dan door de Svb is aangenomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De vraag is of appellant aannemelijk heeft gemaakt dat hij in meer periodes als verzekerde op grond van de AOW moet worden aangemerkt dan de Svb heeft aangenomen.
4.2.
Uit vaste rechtspraak van de Raad, waaronder zijn uitspraak van
15 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1207, volgt dat bij besluiten op aanvraag de bewijslast voor de feiten die tot het nemen van de gevraagde besluiten leiden, in hoofdzaak bij de aanvrager ligt en voor deze bewijslastverdeling te meer grond is indien de te bewijzen feiten liggen binnen de invloedsfeer van de aanvrager.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is grotendeels een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Benadrukt wordt dat appellant met de door hem opgestelde uiteenzetting van werk- en woontijdvakken, hoe gedetailleerd dan ook, niet op een objectiveerbare, controleerbare wijze heeft onderbouwd dat hij in meer periodes als verzekerde moet worden aangemerkt.
4.4.
De overwegingen 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H. Achtot
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.
lh