ECLI:NL:CRVB:2019:2842

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
17/7134 WW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WW-uitkering wegens gebrek aan rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een WW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Betrokkene, die in Duitsland woont, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat betrokkene geen rechtmatig verblijf in Nederland had. De rechtbank had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard, omdat het Uwv onvoldoende zorgvuldig had gehandeld in de beoordeling van de aanvraag.

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 14 maart 2019 hebben partijen hun standpunten verduidelijkt. Het Uwv heeft toegezegd een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, wat resulteerde in een gewijzigde beslissing op 2 augustus 2019, waarin opnieuw werd vastgesteld dat betrokkene niet verzekerd was voor de WW. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv terecht de aanvraag van betrokkene heeft afgewezen, omdat hij op de datum in geding geen rechtmatig verblijf had in Nederland. Het beroep op het arrest Tümer van het Hof van Justitie van de Europese Unie werd verworpen, omdat dit arrest geen betekenis had voor de situatie van betrokkene.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 2 augustus 2019 ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 2.560 bedragen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

17.7134 WW-PV, 19/3650 WW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 september 2017, 17/1843 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te Duitsland (betrokkene)
Datum uitspraak: 14 augustus 2019
Zitting heeft: H.G. Rottier
Griffier: M. Graveland
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2019. Namens betrokkene is mr. J. van der Wielen, advocaat, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 7 februari 2017 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 2 augustus 2019 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 2.560.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Betrokkene heeft een aanvraag gedaan om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 17 augustus 2016 heeft het Uwv die uitkering met ingang van 1 februari 2016, in de letterlijke bewoordingen “blijvend geheel geweigerd”. Daarmee heeft het Uwv kennelijk tot uitdrukking gebracht dat onder toepassing van artikel 27, elfde lid, van de WW, werd vastgesteld dat er wel een recht bestond, maar deze uitkering niet tot uitbetaling kwam.
1.2.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 augustus 2016. Bij beslissing op bezwaar (bestreden besluit) van 7 februari 2017 heeft het Uwv het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd en dat bezwaar ongegrond verklaard. Betrokkene heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, kort gezegd, omdat het door het Uwv verrichte onderzoek onvoldoende zorgvuldig werd beoordeeld.
2. Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. De gronden in het hoger beroep en de voorgeschiedenis, waarbij betrokkene onder meer een eerdere aanvraag om WW had gedaan die was afgewezen en die niet was aangevochten, waren voor de Raad aanleiding om de zaak ter comparitie aan de orde te stellen op 14 maart 2019. Tijdens die comparitie hebben partijen hun standpunten verduidelijkt. Het Uwv heeft bij die gelegenheid toegezegd een nieuwe beslissing op bezwaar te zullen nemen.
3.1.
Op 2 augustus 2019 heeft het Uwv vervolgens een gewijzigde beslissing op bezwaar afgegeven waarin de WW-uitkering per 1 februari 2016 wordt ontzegd omdat betrokkene niet verzekerd is in de zin van artikel 3 van de WW. Dit besluit is bij de Raad geregistreerd onder nummer 19/3650 WW.
3.2.
Het besluit van 2 augustus 2019 komt niet aan betrokkene tegemoet en betrokkene heeft daartegen ook gronden aangevoerd. Het besluit van het Uwv van 2 augustus 2019 wordt daarom, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling betrokken. Het beroep tegen het bestreden besluit wordt daarom mede geacht te zijn gericht tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar van 2 augustus 2019.
3.3.
De vraag die daarom in hoger beroep moet worden beantwoord is of het Uwv terecht het standpunt heeft ingenomen dat betrokkene op 1 februari 2016 niet verzekerd is voor de WW.
3.3.1.
Partijen verschillen niet van mening over het gegeven dat betrokkene op de datum in geding geen rechtmatig verblijf had in Nederland. Op grond van artikel 3 van de WW wordt betrokkene daarom niet als verzekerde beschouwd.
3.3.2.
Betrokkene heeft onder verwijzing naar het arrest Tümer van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 november 2015 (ECLI:EU:C:2014:2337) gesteld dat hij wel als werknemer moet worden aangemerkt. Echter, zoals volgt uit de uitspraak van de Raad van 12 juni 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1990) heeft het arrest Tümer geen betekenis voor artikel 3, derde lid, van de WW in zoverre betrokkene geen aanvraag heeft gedaan om overname van loon wegens betalingsonmacht van de werkgever op grond van Hoofdstuk IV van de WW. Een dergelijke aanvraag ligt hier niet voor, dus het beroep op het arrest Tümer slaagt niet. Betrokkene heeft gelijk dat het werknemersbegrip binnen de WW verschillend kan worden uitgelegd. Dat verschil vloeit echter dwingend voort uit de Insolventierichtlijn.
3.4.
Het Uwv heeft daarom terecht de aanvraag van betrokkene om een WW-uitkering afgewezen. Het beroep tegen het besluit van 2 augustus 2019 zal daarom ongegrond verklaard worden.
3.5.
Het Uwv heeft eerst in hoger beroep een passende en dragende reden voor de afwijzing gegeven en heeft daartoe het eerder ingenomen standpunt verlaten. Het beroep was daarom terecht ingesteld en het oorspronkelijke bestreden besluit zal daarom wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb worden vernietigd. Er is geen aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. Omwille van de duidelijkheid en met het oog op een finale beslechting van het geschil zal de Raad de aangevallen uitspraak geheel vernietigen en zijn oordeel daarvoor in de plaats stellen.
4. Er is daarom aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in beroep voor verleende rechtsbijstand en op € 1.536,00 in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.560,-.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M. Graveland (getekend) H.G. Rottier
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip werknemer, werkgever, dienstbetrekking en loon.

VC