ECLI:NL:CRVB:2019:283

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2019
Publicatiedatum
30 januari 2019
Zaaknummer
16/5595 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering na ontbinding arbeidsovereenkomst wegens dringende reden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als schoonmaakster werkzaam was, had zich op 1 augustus 2014 ziek gemeld en nam per 1 februari 2015 ontslag in verband met een voorgenomen terugkeer naar Turkije. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde echter ziekengeld uit te betalen, omdat appellante door haar ontslagname een onnodig beroep op de Ziektewet (ZW) had gedaan.

Na een eerstejaars ZW-beoordeling concludeerde het Uwv op 3 juli 2015 dat appellante vanaf 1 september 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij met passende functies meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Appellante maakte bezwaar, en na onderzoek werd vastgesteld dat er geen passende functies voor haar beschikbaar waren. Het Uwv verklaarde het bezwaar gegrond, maar weigerde alsnog de ZW-uitkering, omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst volledig aan appellante te wijten was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende onderzoek had gedaan en vernietigde het besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat de maatregel ten onrechte was gebaseerd op de beschikking van de kantonrechter, die onvoldoende rekening had gehouden met haar omstandigheden. De Raad oordeelde echter dat het Uwv op goede gronden tot de maatregel van blijvend gehele weigering was gekomen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante zelf verantwoordelijk was voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat er geen dringende reden was om van de maatregel af te zien. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D. Hardonk-Prins als voorzitter.

Uitspraak

16.5595 ZW

Datum uitspraak: 30 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2016, 15/9135 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam zoon] (zoon van appellante) hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2018. Voor appellante is haar zoon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster. Op 1 augustus 2014 heeft zij zich bij haar werkgever ziek gemeld. Per 1 februari 2015 heeft appellante ontslag genomen in verband met een voorgenomen terugkeer naar Turkije. Het Uwv heeft daarop geweigerd ziekengeld uit te betalen op de grond dat appellante door haar ontslagname een onnodig beroep op de Ziektewet (ZW) heeft gedaan.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft het Uwv bij besluit van
3 juli 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 1 september 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij met passende functies meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In bezwaar is na een medisch en arbeidskundig onderzoek alsnog vastgesteld dat er voor appellante geen passende functies kunnen worden geselecteerd. Tevens is het Uwv gebleken dat de ontslagname van appellante per 1 februari 2015 ongedaan is gemaakt en dat het dienstverband inmiddels op verzoek van de werkgever door de kantonrechter per 21 juli 2015 is ontbonden op grond van een dringende reden. Het bezwaar van appellante heeft het Uwv bij besluit van 27 oktober 2015 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante weliswaar doorlopend arbeidsongeschikt is in de zin van de ZW, maar dat de ZW-uitkering nog steeds niet wordt uitbetaald omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst volledig aan appellante te wijten is. Er is sprake van een benadelingshandeling.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Voorts heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv voor de opgelegde maatregel geen zelfstandig onderzoek heeft ingesteld en deze enkel heeft gebaseerd op wat appellante tijdens de hoorzitting in bezwaar over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gesteld. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten omdat het Uwv het gebrek in beroep heeft hersteld door kennis te nemen van de beschikking van de kantonrechter. Uit die beschikking blijkt dat appellante zich heeft onttrokken aan
re-integratieverplichtingen, onbereikbaar was voor de werkgever en de arbodienst, en zij niet heeft aangetoond dat zij gedurende vele maanden niet in staat was om naar Nederland af te reizen. Dit alles leverde volgens de kantonrechter voor de werkgever een dringende reden op, op grond waarvan de arbeidsovereenkomst dadelijk behoort te eindigen. Het Uwv heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat appellante door haar gedrag de oorzaak is geweest van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en aldus het Algemeen Werkloosheidsfonds heeft benadeeld.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bestreden, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten. Appellante heeft haar standpunt herhaald dat de opgelegde maatregel ten onrechte is gebaseerd op de beschikking van de kantonrechter, nu daarin onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheden waarin appellante verkeerde en waarop zij geen invloed had. Appellante had aanvankelijk per 1 februari 2015 ontslag genomen omdat haar echtgenoot besloot naar Turkije terug te keren. Eenmaal in Turkije ontstond een conflict met haar echtgenoot omdat appellante naar Nederland wilde terugkeren. Nadat appellante haar ontslagname ongedaan had gemaakt wilde zij de medische behandeling in Turkije afmaken omdat die beter verliep dan in Nederland. De communicatie met de werkgever en arbodienst vanuit Turkije verliep moeizaam omdat appellante volledig afhankelijk was van haar echtgenoot, die haar wegens het ontstane conflict niet wilde bijstaan, en van haar zoon in Nederland. Toen appellante in juni 2015 terugkeerde naar Nederland was zij pas laat op de hoogte van de zitting bij de kantonrechter waardoor zij zich niet goed heeft kunnen voorbereiden en verweren. Appellante heeft ten slotte aangevoerd dat de maatregel grote financiële gevolgen heeft voor haar. Zij moest vaak een beroep doen op haar familie.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het Uwv heeft de maatregel van blijvend gehele weigering in beroep alsnog gemotiveerd met een verwijzing naar de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden en de daaraan door de kantonrechter ten grondslag gelegde overwegingen. De rechtbank heeft daarin reden gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv op goede gronden tot de maatregel van blijvend gehele weigering is gekomen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.4.
Daar wordt het volgende aan toegevoegd. Appellante heeft de door de kantonrechter aan de ontbinding ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden als zodanig niet bestreden. Appellante heeft slechts aangevoerd dat de kantonrechter onvoldoende oog heeft gehad voor het feit dat in haar geval geen sprake was van onwil maar van overmacht in verband met de privéomstandigheden waarin zij in Turkije verkeerde. Het Uwv heeft in de door appellante geschetste omstandigheden terecht geen aanleiding gezien voor het standpunt dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet volledig aan appellante is te wijten. Dat appellante naar haar zeggen door de opstelling van haar echtgenoot in Turkije geen gevolg heeft kunnen geven aan de diverse oproepen en sommaties van haar werkgever, nadat deze bereid was gebleken de arbeidsovereenkomst na de eerdere ontslagname te herstellen, komt voor haar rekening en risico.
4.5.
Van een dringende reden om van het opleggen van een maatregel af te zien kan volgens vaste rechtspraak van de Raad slechts sprake zijn wanneer de maatregel voor betrokkene onaanvaardbare gevolgen heeft. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
5. De overwegingen in 4.3 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins als voorzitter en R.E. Bakker en
E.J.J.M. Weyers als leden, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

LO