In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig militair, had verzocht om toekenning van een hoger militair invaliditeitspensioen (mip) na een eerdere toekenning op basis van een invaliditeitspercentage van 40% en een bijzondere invaliditeitsverhoging van 10%. De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek dat aan de toekenning ten grondslag lag zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had in een rapport geconcludeerd dat de appellant lijdt aan een psychische aandoening van traumatische aard, maar dat de mate van invaliditeit niet hoger was dan 40%. De bezwaarverzekeringsarts had in een herbeoordeling vastgesteld dat de mate van invaliditeit was gedaald naar 32%, maar dit had geen invloed op de eerder vastgestelde mip. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies kon onderbouwen en dat het onderzoek niet onzorgvuldig was geweest. Daarom werd het hoger beroep van de appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.