Uitspraak
17.2255 WIA
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2019.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant had in 2016 een aanvraag ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor vergoeding van de kosten van een hoortoestel, aangeschaft voor zijn linkeroor. De aanvraag werd afgewezen omdat het Uwv vanaf 1 januari 2013 niet meer bevoegd is om dergelijke aanvragen te behandelen; deze verantwoordelijkheid is overgedragen aan zorgverzekeraars. De appellant had eerder, in 2012, een positieve beslissing ontvangen op basis van een offerte, maar de aanschaf van het hoortoestel in 2016 kon niet worden beschouwd als een uitvloeisel van die eerdere aanvraag. De Raad oordeelde dat de aanvraag in 2016 als een nieuwe aanvraag moest worden gezien, en dat de overgangsbepalingen niet van toepassing waren omdat de aanvraag niet voor 1 januari 2013 was ingediend.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht de aanvraag had afgewezen, en deze beslissing werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad concludeerde dat er geen recht bestond op vergoeding van de kosten van het hoortoestel, omdat de appellant niet kon aantonen dat de aanvraag in 2016 verband hield met de eerdere toezegging van het Uwv. De Raad oordeelde dat de appellant geen rechten kon ontlenen aan het toekenningsbesluit van 2012, aangezien het toestel dat in 2016 was aangeschaft een ander toestel betrof dan dat in de eerdere offerte was opgenomen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M. Greebe als voorzitter, en de beslissing werd openbaar uitgesproken.