ECLI:NL:CRVB:2019:2779
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens niet gemelde werkzaamheden in onderneming en inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 15 maart 2003 bijstand ontving naar de norm voor een alleenstaande ouder. De zaak is ontstaan na een wijzigingsformulier dat appellante op 21 mei 2013 indiende, waarin zij meldde dat haar partner, X, bij haar was komen wonen. Dit leidde tot een wijziging van de bijstandsverlening naar de norm voor gehuwden. Echter, in 2016 werd een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de bijstand, omdat X als zelfstandig ondernemer werkzaam was en dit niet was gemeld. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam besloot op basis van de onderzoeksbevindingen om de bijstand over de periode van 11 april 2013 tot en met 31 maart 2016 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Appellante ging in beroep tegen deze besluiten, maar de rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij wel degelijk melding had gemaakt van de werkzaamheden en inkomsten van X, maar de Raad oordeelde dat appellante deze stelling niet met objectieve gegevens kon onderbouwen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de intrekking en terugvordering van de bijstand werd gehandhaafd.