In deze zaak gaat het om de vraag of de Sociale Verzekeringsbank (Svb) bevoegd was om de bijstandsverlening aan appellanten op te schorten en in te trekken op basis van artikel 54 van de Participatiewet (PW). Appellanten ontvingen bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling) en hebben meerdere keren melding gemaakt van verblijf buiten Nederland. De Svb verzocht appellanten om een formulier in te vullen met betrekking tot hun verblijf buiten Nederland, maar appellanten hebben niet gereageerd op alle verzoeken van de Svb. De Svb heeft daarop de bijstandsverlening opgeschort en later ingetrokken, omdat appellanten niet tijdig de gevraagde gegevens hadden verstrekt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb niet bevoegd was om de bijstandsverlening op te schorten en in te trekken. De Raad stelt vast dat de gevraagde gegevens over vermogen in het buitenland relevant zijn voor het recht op bijstand, maar dat deze gegevens betrekking hebben op een afgesloten periode en niet relevant zijn voor de beoordeling van het recht op AIO-aanvulling vanaf 28 december 2016. De Raad concludeert dat appellanten geen verwijt kan worden gemaakt van het niet invullen van het formulier, omdat de informatie die de Svb vroeg niet noodzakelijk was voor de verlening van de AIO-aanvulling in de betreffende periode.
De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de beroepen van appellanten worden gegrond verklaard. De Svb wordt opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellanten tegen de intrekking van de AIO-aanvulling, met inachtneming van de uitspraak van de Raad. Tevens wordt de Svb veroordeeld in de kosten van appellanten, die in totaal € 3.072,- bedragen.