In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de intrekking en terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar aan de orde is. Appellanten ontvingen sinds 26 mei 2005 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). De sociale recherche ontving informatie dat appellanten een camper hadden aangeschaft, wat zij niet hadden gemeld. Het college heeft daarop besloten de bijstand van appellanten in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat de camper niet op hun naam stond en dat zij daarom niet over het vermogen beschikten. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat, ondanks dat de camper op naam van een derde stond, appellanten feitelijk over de camper konden beschikken. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten de camper contant hebben gekocht en dat zij deze ook daadwerkelijk gebruikten. De Raad concludeert dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door het college niet te informeren over de camper, waardoor zij over een vermogen beschikten dat boven de voor hen geldende grens lag.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 augustus 2019.