ECLI:NL:CRVB:2019:2723

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
17/6832 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die zich ziek had gemeld vanwege darmklachten en linkerpolsklachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn recht op een uitkering op grond van de Wet WIA had beëindigd. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschrijft dit oordeel en oordeelt dat de appellant zijn stelling dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, niet heeft kunnen onderbouwen met nadere medische informatie. De Raad concludeert dat er geen twijfel bestaat aan de medische geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.6832 WIA

Datum uitspraak: 7 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
7 september 2017, 17/1580 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.D.M. Klein Selle, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Klein Selle. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als vormer voor 40 uur per week, heeft zich vanuit een werkloosheidssituatie op 24 februari 2010 ziek gemeld als gevolg van darmklachten. Ook heeft appellant linkerpolsklachten. Het Uwv heeft bij besluit van 17 januari 2012 vastgesteld dat appellant na afloop van de wachttijd met ingang van 21 februari 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
1.2.
Bij wijzigingsformulier van 4 mei 2012 heeft appellant meegedeeld dat hij aan zijn
linkerpols een operatie moet ondergaan. Op basis van een medisch onderzoek is vastgesteld dat appellant niet beschikte over benutbare mogelijkheden omdat hij op het moment van de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid was opgenomen in een ziekenhuis vanwege een operatieve ingreep. Met ingang van 9 mei 2012 heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Deze uitkering is vanaf 7 maart 2015 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.3.
In het kader van een herbeoordeling is appellant op 10 juni 2016 op het spreekuur van
een verzekeringsarts van het Uwv gezien. Deze arts heeft bij appellant lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Voorts heeft dossieronderzoek plaatsgevonden. Appellant voldoet volgens deze arts niet langer aan de criteria om geen benutbare mogelijkheden aan te nemen. Vervolgens heeft deze arts geconcludeerd dat vanwege linkerknie-, pols- en heupklachten en klachten van het spijsverteringskanaal bij appellant dynamische en statische beperkingen bestaan en beperkingen in de fysieke omgevingseisen. Er zijn geen argumenten voor een urenbeperking. Als met de gestelde beperkingen rekening wordt gehouden is appellant inzetbaar voor arbeid. Deze beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 september 2016. Arbeidskundig onderzoek heeft vervolgens uitgewezen dat appellant op grond van de voor hem geselecteerde functies minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 11 oktober 2016 heeft het Uwv het recht op uitkering ingevolge de Wet WIA met ingang van 12 december 2016 beëindigd.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 mei 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van
14 maart 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 1 mei 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Naar aanleiding van het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant gezien en gesproken op de hoorzitting en een oriënterend medisch onderzoek verricht. Voorts heeft deze verzekeringsarts de door appellant overgelegde informatie van de behandelend sector bij de heroverweging betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts en heeft de door deze arts vastgestelde belastbaarheid onderschreven. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na heroverweging alle door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies onveranderd geschikt geacht voor appellant.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft daartoe vastgesteld dat de verzekeringsarts appellant heeft gezien op het spreekuur en hem psychisch en lichamelijk heeft onderzocht. Onder verwijzing naar de uitspraak van
30 november 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB9184, heeft de rechtbank overwogen dat het feit zoals door appellant is aangevoerd, dat het onderzoek door de primaire arts kort heeft geduurd, niet betekent dat het onderzoek onzorgvuldig is te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, appellant op de hoorzitting gezien en de in bezwaar verkregen informatie van de behandelend sector betrokken. De rechtbank heeft voorts geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De verzekeringsartsen hebben overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd dat de voor appellant vastgestelde beperkingen zoals vastgelegd in de FML van 16 september 2016 naar hun aard en omvang passen bij de klachten van de linkerhand en -pols, de linkerknie, de heup en van het spijsverteringskanaal. In reactie op de in beroep overgelegde brief van 15 juni 2017 van een praktijkondersteuner huisartsen geestelijke gezondheidszorg (POHGGZ) heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat er geen medische noodzaak bestaat om beperkingen vast te stellen voor het psychisch functioneren van appellant. Dat appellant meer klachten ervaart, is bij de vaststelling van de arbeidsbeperkingen in het kader van de Wet WIA niet doorslaggevend. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige. Appellant is voldoende in de gelegenheid gesteld, en heeft hiervan ook gebruik gemaakt, om medische informatie in te brengen. Tot slot heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Appellant is niet medisch onderzocht en er heeft geen lichamelijke test plaatsgevonden. Met de uitval in de pols en met de been- en heupklachten is onvoldoende rekening gehouden. Appellant wordt minder arbeidsongeschikt bevonden terwijl hij meer uitval ervaart. Er wordt geheel voorbij gegaan aan het feit dat hij meer functieverlies heeft. Appellant is meer beperkt op frequent buigen, tillen en dragen, frequent zware lasten hanteren, lopen tijdens het werk en traplopen. Ook is geen rekening gehouden met de psychische klachten die appellant al jaren ervaart. Appellant heeft hiertoe herhaald verwezen naar de in beroep overgelegde brief van 15 juni 2017 van POHGGZ. Omdat er meer beperkingen hadden moeten worden vastgesteld zijn de geselecteerde functies niet geschikt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Op de herhaalde stelling van appellant dat geen sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek omdat er slechts een, in de ogen van appellant, kort gesprek zonder nadere testen heeft plaatsgevonden, is de rechtbank in rechtsoverweging 5 van de aangevallen uitspraak ingegaan. In deze rechtsoverweging heeft de rechtbank voldoende gemotiveerd besproken waarom deze grond van appellant niet slaagt. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek.
4.2.
Appellant heeft in het aanvullend hogerberoepschrift verder in feite volstaan met de aankondiging dat nadere medische informatie zal worden overgelegd die zijn stelling moet ondersteunen dat de beperkingen in de FML van 16 augustus 2016 onvoldoende tegemoetkomen aan zijn klachten. Aan die aankondiging is uiteindelijk geen vervolg gegeven. Aldus is het gemotiveerde oordeel van de rechtbank dat er geen aanwijzingen zijn dat de belastbaarheid van appellant op 12 december 2016 onjuist is vastgesteld, feitelijk niet nader bestreden. De Raad ziet daarom geen aanleiding dit oordeel van de rechtbank voor onjuist te houden.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 16 september 2016, is er ook geen twijfel aan de medische geschiktheid van de functies die aan de schatting voor appellant ten grondslag zijn gelegd. De arbeidsdeskundigen (bezwaar en beroep) hebben met de toelichtingen in het Resultaat functiebeoordeling van 11 oktober 2016 en in het rapport van 1 mei 2017 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant de functies soldering operator
(SBC-code 111180), operator assemblage (SBC-code 271130) en monteur systemen
(SBC-code 267050) kan vervullen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2019.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J.R. Trox

CVG