In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere. Het betreft een terugvordering van bijstandsuitkeringen die door appellante, een inwoner van Almere, zijn ontvangen. De terugvordering is vastgesteld op een bedrag van € 128.798,89, maar appellante betwist de hoogte van dit bedrag en stelt dat het college geen inzichtelijke financiële uitwerking heeft gegeven.
De Raad heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden, wat de basis vormt voor de terugvordering. In deze uitspraak heeft de Raad vastgesteld dat het college de terugvordering niet op de juiste wijze heeft berekend. De Raad heeft de hoogte van de terugvordering vastgesteld op € 128.700,98, in plaats van het door het college vastgestelde bedrag.
De Raad heeft ook geoordeeld dat het college bevoegd was om de vordering te bruteren, ondanks de lange periode van terugvordering. De beroepsgronden van appellante zijn deels afgewezen, maar de Raad heeft het beroep gegrond verklaard voor wat betreft de hoogte van de terugvordering. Het college is veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 512,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.