ECLI:NL:CRVB:2016:3765
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Mede-terugvordering van bijstand wegens verzwegen gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de mede-terugvordering van bijstand door het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Maastricht Heuvelland van appellant, die als verzwegen partner van N wordt aangemerkt. N ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en het dagelijks bestuur heeft de bijstand van N ingetrokken omdat er sprake was van een gezamenlijke huishouding met appellant. De terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand, die in totaal € 22.347,81 bedroegen, is door het dagelijks bestuur ook op appellant van toepassing verklaard. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant en N ten tijde van belang een gezamenlijke huishouding voerden, en dat het dagelijks bestuur bevoegd was om de kosten van bijstand mede van appellant terug te vorderen. Appellant voerde aan dat er geen opzet was en dat hij niet op de hoogte was van de bijstandsverlening aan N. De Raad oordeelde echter dat opzet geen vereiste is voor de terugvordering en dat appellant wel degelijk op de hoogte was van de situatie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het dagelijks bestuur zouden verplichten om van terugvordering af te zien. De uitspraak werd gedaan op 11 oktober 2016.