De kentekens van de [Auto C] en de [Auto D] stonden in periode 2, het kenteken van de [Auto E] in periode 3, het kenteken van de [Auto F] in periode 4 en het kenteken van de [Auto A] staat vanaf 7 juli 2012 en daarmee in periode 5 op naam van appellante geregistreerd. Met de stelling dat deze auto’s niet aan appellante maar aan haar moeder toebehoorden, heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij niet over deze auto’s kon beschikken en dat deze niet tot haar vermogen behoorden. Ook ten aanzien van de
[Auto C], de [Auto D], de [Auto E], de [Auto F] en de [Auto A]
is niet in geschil dat appellante feitelijk over deze auto’s heeft beschikt en daar in de
perioden respectievelijk 2 tot en met 5 gebruik van heeft gemaakt. Appellante heeft op
29 augustus 2013 tegenover de sociale recherche onder meer verklaard dat zij de
[Auto A] zowel met haar moeder als alleen gebruikt. De [Auto A] staat bij de
wagen van appellante en ook de kinderen van appellante gebruiken deze auto wel. Daarnaast blijkt uit de factuur van de aankoop van de [Auto A] van 7 juli 2002 dat deze op naam van appellante is aangekocht. Getuige [naam getuige] (J) heeft op 2 september 2013 tegenover de sociale recherche verklaard dat hij de [Auto A] aan appellante heeft verkocht voor
€ 28.000,-, dat daarbij de [Auto B] is ingeruild en een bedrag contant is bijbetaald. Appellante heeft voorafgaand aan de aankoop een proefrit in de [Auto A] gemaakt. Daarnaast blijkt uit de informatie van de Belastingdienst dat appellante ten aanzien van de motorrijtuigenbelasting voor de [Auto C], de [Auto E], de [Auto F] en de [Auto A] geregistreerd staat en dat deze wordt betaald vanaf een bankrekening waarop de zorgtoeslag ten behoeve van appellante wordt uitbetaald.