ECLI:NL:CRVB:2019:269

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
30 januari 2019
Zaaknummer
15/7692 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid voor voorbeeldfuncties na aangepaste FML

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De Raad heeft eerder, op 10 november 2017, een tussenuitspraak gedaan waarin het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd opgedragen om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen in overeenstemming met de door orthopedisch chirurg D.B. van der Schaaf geconstateerde beperkingen. Het Uwv heeft hierop een aangepaste FML ingediend, waaruit blijkt dat appellante in staat wordt geacht om bepaalde voorbeeldfuncties, zoals baliemedewerker, consultatiebureau en tandartsassistent, te vervullen.

De Raad heeft de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de aanpassingen in de FML voldoende zijn gemotiveerd. Appellante heeft betoogd dat de resterende voorbeeldfuncties niet geschikt zijn, maar de Raad heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke arbeidsdeskundige te benoemen. De Raad heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies binnen de mogelijkheden van appellante vallen en dat de eerder geconstateerde gebreken zijn hersteld.

De Raad heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, het besluit van 1 december 2015 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 3.219,16. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

15.7692 WIA, 17/5502 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
16 oktober 2015, 15/744 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 23 januari 2019
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 10 november 2017 een tussenuitspraak gedaan, ECLI:NL:CRVB:2017:3922.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv op 4 december 2017 een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingestuurd.
Appellante heeft een zienswijze ingediend.
Partijen hebben over en weer gereageerd.
De Raad heeft nadere vragen gesteld aan het Uwv.
Het Uwv heeft een reactie aan de Raad doen toekomen, waarna partijen over en weer hebben gereageerd.
Vervolgens heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet bepaald dat het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft en dat het onderzoek wordt gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij voegt daar het volgende aan toe.
1.2.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv het besluit van
1 december 2015 (bestreden besluit 2) genomen. De medische grondslag van dit besluit is gelijk aan die van het bij de aangevallen uitspraak vernietigde besluit van 12 maart 2015 (bestreden besluit 1). De arbeidskundige grondslag is in die zin gewijzigd dat een functie met een ander functienummer is geselecteerd met SBC-code 315150. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is daarmee niet gewijzigd.
1.3.
In de tussenuitspraak heeft de Raad het Uwv opgedragen om de voor appellante geldende FML in overeenstemming te brengen met de door de orthopedisch chirurg
D.B. van der Schaaf aangenomen beperkingen. Na de tussenuitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een aangepaste FML van 14 november 2017 een beperking aangenomen op beoordelingspunt 4.8 (reiken) en bij beoordelingspunt 5.7
(boven schouderhoogte actief zijn) als toelichting bij de al eerder aangenomen beperking vermeld: “kan helemaal niet bovenhands werken”. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 20 november 2017 de functie met SBC-code 267050 laten vervallen, omdat deze functie door de aangepaste FML niet meer geschikt is, en de signaleringen bij de beoordelingspunten in het Resultaat functiebeoordeling van de resterende voorbeeldfuncties nader gemotiveerd.
1.4.
Appellante heeft in reactie op de aangepaste FML en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 november 2017 naar voren gebracht dat uit de tussenuitspraak volgt dat zij sterk beperkt moet worden wat betreft reiken en beperkt moet worden voor het maken van repetitieve handelingen en dat dit niet in de aangepaste FML is verwerkt. Appellante heeft verder betoogd dat de resterende voorbeeldfuncties niet geschikt zijn. Zij heeft een brief van Van der Schaaf van 30 juni 2017 ingebracht waarin is vermeld dat de uitslagen zoals gemeten door de verzekeringsarts vergeleken met zijn eigen metingen alleen in de richting van abductie en anteflexie een verschil van maximaal 20 graden vertonen. Van der Schaaf heeft herhaald dat appellante niet in staat is tot repetitieve bewegingen op bureauniveau en heeft naar aanleiding van de ontstane discussie over de belasting op verschillende beoordelingspunten opgemerkt dat het aan de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige is om dit verder te vertalen naar het CBBS.
1.5.
Het Uwv heeft desgevraagd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 januari 2018 toegelicht dat de score ‘sterk beperkt’ niet bestaat bij beoordelingspunt 4.8 (reiken), maar dat de zwaarste beperking is aangenomen, namelijk score 2. Een beperking op beoordelingspunt 4.3.8 (repetitieve hand/vingerbewegingen) is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aan de orde, omdat appellante door Van der Schaaf beperkt is geacht wat betreft repetitieve bewegingen van de schouders en hiermee rekening is gehouden door beperkingen aan te nemen voor frequent reiken, frequent lichte voorwerpen hanteren, frequent zware lasten hanteren en boven schouderhoogte actief zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 10 januari 2018 nader toegelicht dat de belasting in de geselecteerde functies geen overschrijding vormt van de mogelijkheden van appellante.
1.6.
Appellante heeft in reactie hierop een rapport van arbeidsdeskundige ing. R.B. van Vliet van 27 februari 2018 ingebracht waarin deze arbeidsdeskundige de frequentie van het reiken te hoog en de reikafstand te groot acht in de resterende functies.
1.7.
Vervolgens heeft de Raad het Uwv verzocht om een nadere motivering op de in functies voorkomende belasting bij het beoordelingspunt 4.8 en om een toelichting op het beoordelingspunt 4.3.8. Het Uwv heeft in reactie hierop rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 juni 2018 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
5 juli 2018 ingediend. In het rapport van 29 juni 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat appellante in staat wordt geacht om met licht buigen een extra reikafstand te bereiken van ongeveer 10 cm waardoor zij 60 cm kan reiken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 5 juli 2018 nader toegelicht waarom appellante in staat kan worden geacht de in de resterende voorbeeldfuncties voorkomende reikafstand en reikfrequentie te realiseren.
1.8.
Appellante heeft hierop gereageerd met een nader rapport van arbeidsdeskundige
Van Vliet van 26 juli 2018. Het Uwv heeft vervolgens een nader rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 oktober 2018 ingediend. Appellante heeft de Raad verzocht om een onafhankelijke arbeidsdeskundige te benoemen.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Met de aangepaste FML van 14 november 2017 heeft het Uwv uitvoering gegeven aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht om de FML in overeenstemming te brengen met de door Van der Schaaf noodzakelijk geachte beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 9 januari 2018 en 29 juni 2018 voldoende toegelicht dat met deze beperkingen recht wordt gedaan aan de door de orthopedisch chirurg Van der Schaaf aangenomen beperkingen van appellante. De Raad heeft geen reden om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv.
2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in rapporten van 10 januari 2018, 5 juli 2018 en 1 oktober 2018 gemotiveerd dat de geselecteerde voorbeeldfuncties van baliemedewerker, consultatiebureau en tandartsassistent binnen de mogelijkheden van appellante vallen
.Wat betreft het boven schouderhoogte werken in deze functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat appellante, eventueel met gebruik van een opstap, niet boven schouderhoogte hoeft te reiken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in reactie op wat arbeidsdeskundige Van Vliet over het repetitief handelen in combinatie met het reiken in de geselecteerde functies naar voren heeft gebracht, te kennen gegeven dat op die manier geen relatie kan worden gelegd tussen reiken en repetitieve bewegingen, benadrukt dat een kenmerkende belasting wat betreft repetitieve bewegingen niet voorkomt in de functies en dat in de functies slechts een geringe belasting voorkomt wat betreft reiken. In de genoemde rapporten is inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat appellante in staat is om de aan de geselecteerde functies verbonden werkzaamheden te verrichten. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke arbeidsdeskundige te benoemen omdat bij de Raad geen twijfel bestaat over de geschiktheid van de functies voor appellante, gelet op de nadere toelichtingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op wat mogelijk is voor appellante en op de in de functies voorkomende belasting wat betreft reiken en repetitieve bewegingen.
2.3.
Uit overwegingen 2.1 en 2.2 volgt dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld. Nu eerst na de tussenuitspraak in hoger beroep sprake is van een afdoende motivering van bestreden besluit 2, bestaat aanleiding om de aangevallen uitspraak te bevestigen met verbetering van de gronden, het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond te verklaren en dit besluit te vernietigen onder de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit 2 in stand blijven.
3. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.280,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. De Raad ziet tevens aanleiding de kosten van de rapporten van orthopedisch chirurg Van der Schaaf, gelet op de factuur van 3 februari 2016 ten bedrage van € 968,- en de factuur van 4 februari ten bedrage van € 196,47, voor een bedrag van € 1.164,47 te laten vergoeden door het Uwv. Het verzoek om vergoeding van de kosten van de door van appellante ingeschakelde arbeidsdeskundige Van Vliet komt deels voor toewijzing in aanmerking. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en artikel 8 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 wordt voor opdrachten die na 1 september 2016 zijn verstrekt uitgegaan van een uurtarief van € 121,95 zodat de vergoeding inclusief 21% btw
€ 147,56 per uur bedraagt. Uit de door appellante ingebrachte facturen van 27 februari 2018 en 26 juli 2018 blijkt dat de werkzaamheden van Van Vliet 5,25 uur in beslag hebben genomen, zodat de vergoeding € 774,69 (inclusief 21% btw) bedraagt. De kosten van de ingeschakelde arts en arbeidsdeskundige worden in totaal tot een bedrag van € 1.939,16 vergoed. De door het Uwv te vergoeden proceskosten bedragen in totaal € 3.219,16.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • vernietigt het besluit van 1 december 2015;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.219,16;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 123,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2019.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) P. Boer
md