ECLI:NL:CRVB:2019:266
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake terugvordering WAZ-uitkering en anticumulatie van inkomsten uit verhuur
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, een zelfstandig garagehouder, tegen de terugvordering van zijn WAZ-uitkering door het Uwv. Appellant ontving sinds 2002 een WAZ-uitkering, maar na het verhuren van een deel van zijn bedrijfspand in 2008, heeft het Uwv de huurinkomsten als inkomsten uit arbeid aangemerkt. Dit leidde tot een herziening van de WAZ-uitkering en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. Appellant heeft in eerdere procedures succesvol beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, omdat hij op basis van een rapport van een arbeidsdeskundige uit 2008 had aangenomen dat de huurinkomsten niet als inkomsten uit arbeid zouden worden beschouwd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv in eerdere besluiten afstand heeft genomen van het standpunt van de arbeidsdeskundige en dat appellant zich niet meer kan beroepen op het vertrouwensbeginsel voor de jaren na 2009. De Raad concludeert dat appellant niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de eerdere toezeggingen van het Uwv, vooral omdat hij na de wijziging van het standpunt van het Uwv in 2011 investeringsbeslissingen heeft genomen zonder rekening te houden met de gewijzigde omstandigheden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.