ECLI:NL:CRVB:2019:2639
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en procesbelang
Op 7 augustus 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een appellant die een loongerelateerde WGA-uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn WGA-uitkering per 8 november 2017 zou beëindigen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In het hoger beroep heeft de Raad vastgesteld dat het procesbelang van de appellant was komen te vervallen. Dit was het gevolg van een besluit van het Uwv op 7 december 2018, waarin werd vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant met ingang van 18 oktober 2017 op 100% werd bepaald en dat er een WGA-loonaanvullingsuitkering werd toegekend met terugwerkende kracht. De Raad concludeerde dat de appellant met zijn bezwaar al had bereikt wat hij met het hoger beroep wilde, namelijk de voortzetting van de WGA-uitkering. Hierdoor was er geen procesbelang meer voor het hoger beroep.
De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van griffier J.R. Trox, en werd openbaar uitgesproken op 7 augustus 2019.