ECLI:NL:CRVB:2019:2636
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de voortzetting van de WGA-vervolguitkering en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen twee eerdere uitspraken van de rechtbank Overijssel. De appellant, die als montagemedewerker heeft gewerkt, heeft in het verleden verschillende aanvragen gedaan voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraken geoordeeld dat het Uwv terecht de WGA-vervolguitkering ongewijzigd heeft voortgezet, omdat er geen toegenomen beperkingen zijn vastgesteld ten opzichte van de eerdere WIA-beoordelingen. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn knieklachten en andere medische aandoeningen, en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn vanwege zijn beperkingen.
De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsartsen hebben de beperkingen van de appellant correct beoordeeld en er zijn geen nieuwe medische gegevens ingediend die wijzen op een toename van de beperkingen. De Raad heeft geconcludeerd dat de geselecteerde functies van productiemedewerker industrie, wikkelaar en medewerker tuinbouw nog steeds geschikt zijn voor de appellant, en dat de WGA-vervolguitkering terecht ongewijzigd is voortgezet. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.