In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant met betrekking tot haar geschiktheid voor een WIA-uitkering en de Ziektewet. Appellante, die zich wegens psychische klachten ziek had gemeld, was eerder door het Uwv als niet arbeidsongeschikt beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische beoordelingen van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige in de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 22 september 2015 bevestigd. De Raad oordeelt dat de ingebrachte medische informatie onvoldoende aanknopingspunten biedt om de conclusie van het Uwv over de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies te weerleggen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante op 7 juni 2017 terecht geschikt werd geacht voor de functies die aan haar waren voorgehouden. De rechtbank heeft in haar uitspraken terecht geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellante geen recht heeft op ziekengeld. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.