ECLI:NL:CRVB:2019:2609
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- P.W. van Straalen
- W.F. Claessens
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-gemelde gezamenlijke huishouding
Op 6 augustus 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Participatiewet (PW) vanwege een niet-gemelde gezamenlijke huishouding. Appellante ontving sinds 7 januari 2011 bijstand naar de norm voor een alleenstaande. In 2015 heeft het college een heronderzoek ingesteld, waarbij bleek dat appellante samenwoonde met V, met wie zij een gezamenlijke huishouding voerde. Het college concludeerde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door deze situatie niet te melden, wat leidde tot de intrekking van de bijstand en terugvordering van € 27.680,60.
De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat de wederzijdse zorg tussen haar en V slechts incidenteel was en dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad oordeelde echter dat appellante en V in de relevante periode wel degelijk in een gezamenlijke huishouding verkeerden, gezien de wederzijdse zorg en de financiële verstrengeling die verder ging dan het delen van woonlasten. De Raad bevestigde dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden en dat het college terecht tot intrekking en terugvordering was overgegaan.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en biedt een duidelijke uitleg van de criteria voor het vaststellen van een gezamenlijke huishouding, waarbij de objectieve feiten en omstandigheden bepalend zijn. De Raad benadrukt dat de motieven van de betrokkenen en de aard van hun relatie niet relevant zijn voor de beoordeling.