Uitspraak
16.7315 AOW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 24 mei 2019 ongegrond.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt, was schuldig nalatig verklaard in het betalen van AOW-premies over de jaren 1995 tot en met 1999 en 2002. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had het AOW-pensioen van de appellant herzien naar 86% van het maximale pensioen, wat later werd aangepast naar 88% na bezwaar. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze herziening ongegrond verklaard, en de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd.
De Raad oordeelde dat de Svb terecht een korting van 2% op het AOW-pensioen had toegepast voor elk jaar waarin de appellant schuldig nalatig was. De appellant voerde aan dat hij een schuldsaneringstraject had doorlopen en dat dit een dringende reden zou moeten zijn om van de korting af te zien. De Raad oordeelde echter dat de omstandigheden van de schuldsanering niet relevant waren voor de toepassing van de korting, aangezien de schuldig nalatig-verklaringen rechtens onaantastbaar waren geworden. De Raad bevestigde dat de Svb de korting op het AOW-pensioen correct had toegepast en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de schuldig nalatig-verklaringen en de consequenties daarvan voor de hoogte van het AOW-pensioen. De Raad heeft de beslissing van de Svb om de AOW-herziening door te voeren, onderschreven en het beroep van de appellant ongegrond verklaard.