ECLI:NL:CRVB:2019:2567
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering met betrekking tot medisch geschiktheid en verdiencapaciteit
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een WIA-uitkering. Appellant, die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft zich ziek gemeld en een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft in eerdere besluiten de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 43,35% en later op 44,6%. In een bestreden besluit heeft het Uwv de arbeidsongeschiktheid herzien en vastgesteld op 75,51% met een resterende verdiencapaciteit van € 890,01 per maand. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld, wat door de rechtbank Rotterdam gegrond werd verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv zijn medische situatie niet correct heeft beoordeeld en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) niet adequaat is. De Centrale Raad van Beroep heeft de beroepsgronden van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de medische motivering van het Uwv terecht heeft onderschreven. De Raad heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant en dat er geen aanleiding is om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
De Raad heeft echter ook vastgesteld dat het Uwv niet heeft voorzien in de gewijzigde arbeidsongeschiktheidspercentage en verdiencapaciteit in een besluit, wat wel vereist is. De Raad heeft daarom de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze niet zelf heeft voorzien en heeft de arbeidsongeschiktheid per 13 oktober 2015 vastgesteld op 75,51% en de resterende verdiencapaciteit op € 890,01 per maand. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep.