ECLI:NL:CRVB:2019:2566
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en arbeidsvermogen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende haar Wajong-uitkering. Appellante ontvangt sinds 27 juni 2005 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met de wijziging van de Wajong per 1 januari 2015 is het noodzakelijk geworden om te beoordelen of appellante arbeidsvermogen heeft. Na een vragenlijst en een bezoek aan een verzekeringsarts, heeft het Uwv op 9 augustus 2016 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot een verlaging van haar uitkering van 75% naar 70% van het minimumloon per 1 januari 2018.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij geen arbeidsvermogen heeft en dat zij recht heeft op de uitkering van 75% van het minimumloon. De Centrale Raad van Beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts gevolgd en geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts. De rechtbank heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waardoor het hoger beroep van appellante niet slaagt.