ECLI:NL:CRVB:2019:2566

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
17/5277 WAJONG-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende haar Wajong-uitkering. Appellante ontvangt sinds 27 juni 2005 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met de wijziging van de Wajong per 1 januari 2015 is het noodzakelijk geworden om te beoordelen of appellante arbeidsvermogen heeft. Na een vragenlijst en een bezoek aan een verzekeringsarts, heeft het Uwv op 9 augustus 2016 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot een verlaging van haar uitkering van 75% naar 70% van het minimumloon per 1 januari 2018.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij geen arbeidsvermogen heeft en dat zij recht heeft op de uitkering van 75% van het minimumloon. De Centrale Raad van Beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts gevolgd en geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts. De rechtbank heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waardoor het hoger beroep van appellante niet slaagt.

Uitspraak

17.5277 WAJONG-PV

Datum uitspraak: 10 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 juni 2017, 17/485 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting hebben: M. Greebe als voorzitter en E.W. Akkerman en D. Hardonk-Prins als leden
Griffier: R.H. Koopman
Ter zitting zijn verschenen: appellante, bijgestaan door mr. J. Boelens, kantoorgenoot van haar gemachtigde mr. J.W. Brouwer, en mr. S. Praagman, vertegenwoordigster van het Uwv.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Appellante ontvangt in verband met psychische klachten en rugklachten sinds
27 juni 2005 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wajong gewijzigd (Wajong 2015). Om vast te kunnen stellen of appellante arbeidsvermogen heeft, heeft appellante op verzoek van het Uwv een vragenlijst ingevuld en heeft zij op 4 augustus 2015 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Bij besluit van 9 augustus 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft. Daarom heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 1 januari 2018 verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.3.
Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van
11 januari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij onveranderd recht heeft op een uitkering van 75% van het minimumloon omdat zij geen arbeidsvermogen heeft. Appellante is van mening dat voldoende vaststaat dat zij geen arbeidsvermogen heeft, omdat het Uwv in het verleden heeft geconcludeerd dat zij volledig arbeidsongeschikt is en het haar sindsdien nooit is gelukt om op enige wijze aan het arbeidsproces deel te nemen. Appellante heeft gesteld dat zij met haar beperkte verstandelijke vermogen en chronische rugklachten absoluut niet geschikt is voor inpakwerk. Ook heeft zij gebits- en maagproblemen.
4. Ter zitting is besproken dat met de Wajong 2015 andere criteria zijn gaan gelden om in aanmerking te blijven komen voor een Wajong-uitkering van 75% van het minimumloon dan in de periode daaraan voorafgaand. Vastgesteld is vervolgens dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 2 januari 2017, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, het volgende heeft gesteld:
“Er is weliswaar sprake van een lichte verstandelijke beperking en er zijn chronische rugklachten, maar deze aandoeningen zijn niet dusdanig ernstig dat cliënte niet in staat zou zijn om verdeeld over de dag vier uur te werken of één uur aangesloten. Voorbeelden uit het dagelijks leven geven aan dat cliënte hiertoe in staat geacht moet worden. Het beleid bij chronische rugklachten is gericht op meer bewegen en actief blijven, daar past werken ook wel bij.”
Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor twijfel aan dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het oordeel van de rechtbank wordt gevolgd. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier. De voorzitter.
(getekend) R.H. Koopman (getekend) M. Greebe
GdJ