ECLI:NL:CRVB:2019:2517
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en inlichtingenverplichting met betrekking tot bankrekeningen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij de bijstandsverlening van appellante is herzien en kosten van bijstand zijn teruggevorderd. Appellante ontvangt sinds 31 oktober 2013 bijstand op grond van de Participatiewet. Het college heeft geconstateerd dat appellante een en/of rekening had met een saldo van € 44.672,-, die zij niet had gemeld. Dit leidde tot de conclusie dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor zij geen recht had op bijstand in de betreffende periode van 1 januari 2014 tot en met 4 maart 2015.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar het college had de terugvordering verlaagd. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij niet op de hoogte was van de verplichting om de en/of rekening te melden en dat het saldo niet van haar was, maar van haar zus. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante wel degelijk de inlichtingenverplichting had moeten nakomen en dat het saldo op de en/of rekening als haar vermogen moet worden aangemerkt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de noodzaak om alle relevante financiële informatie tijdig te verstrekken aan het college. De Raad concludeert dat appellante in de beoordelingsperiode over vermogen beschikte dat boven de vermogensgrens lag, waardoor zij geen recht had op bijstand.