In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond heeft verklaard. Appellante en haar partner hebben op 1 november 2017 een aanvraag om bijstand ingediend, maar hebben niet voldaan aan de verzoeken van het college om aanvullende gegevens te overleggen. Het college heeft de aanvraag op 29 november 2017 buiten behandeling gesteld, omdat de benodigde gegevens niet tijdig waren aangeleverd. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij wel degelijk de gevraagde gegevens had overgelegd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag niet in behandeling kon worden genomen. De Raad stelt vast dat appellante en haar partner niet alle gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn hebben ingeleverd, waaronder een geldige verblijfsvergunning en financiële gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de bijstandsaanvraag. De Raad bevestigt dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.