1.2.Uiteindelijk is bij het bestreden besluit van 21 juni 2016 het bezwaar tegen het besluit van 17 oktober 2014 gegrond verklaard. De korting op appellants ouderdomspensioen is alsnog vastgesteld op 18% en is gebaseerd op het niet verzekerd zijn gedurende het tijdvak van 15 december 1963 tot en met 14 september 1973. De korting op de partnertoeslag is nader bepaald op 32% en is gebaseerd op het niet verzekerd zijn gedurende de tijdvakken van 1 juli 1987 tot en met 12 januari 2000 (tijdvak 1), van 2 juni 2001 tot en met 12 februari 2002 (tijdvak 2) en van 1 augustus 2010 tot en met 14 december 2013 (tijdvak 3).
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is de korting op het AOW-pensioen en de partnertoeslag terecht. Daarvoor is overwogen dat:
- appellant over de periode van 15 december 1963 tot en met 14 september 1973 terecht niet als verzekerd is aangemerkt op grond van ingezetenschap. Uit de toenmalige gemeentelijke basisadministratie (gba), het schakelregister en de polis-administratie van de Svb is gebleken dat appellant tot 14 september 1973 in Marokko heeft verbleven;
- ten aanzien van tijdvak 1 is gebleken dat de echtgenote van appellant op 15 november 1999 een positief advies heeft gekregen op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Nu zij eerst vanaf 13 januari 2000 een verblijfsvergunning heeft gekregen is vóór deze datum niet voldaan aan het toen geldende artikel 6, tweede lid, van de AOW;
- ten aanzien van tijdvak 2 is gebleken dat de echtgenote vanaf 2 juni 2001 was uitgeschreven uit de gba naar Marokko, zodat er van mag worden uitgegaan dat zij de intentie had om in dat land te blijven. Nu de echtgenote geen ingezetene meer was en in Nederland geen werkzaamheden meer verrichtte, is zij over tijdvak 2 niet verzekerd geweest voor de AOW;
- ten aanzien van tijdvak 3 heeft de Svb, op basis van de beleidsregels, toereikend onderbouwd dat de echtgenote na 1 augustus 2010 geen duurzame band met Nederland heeft gehad. Van een intentie om in Nederland te wonen is niet gebleken. De echtgenote is vanaf de vakantie in Marokko in augustus 2009, behoudens een tijdelijk terugkeer in de zomer van 2013 om een verblijfsvergunning te verlengen, niet meer naar Nederland teruggekeerd. Het feit dat in januari 2010 haar dienstverband is beëindigd maakt niet dat zij vanaf dat moment nog een jaar als ingezetene kan worden beschouwd.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de korting op het AOW-pensioen niet terecht is, omdat hij op 15 augustus 1973 vanuit Frankrijk naar Nederland is gekomen en gelijk is gaan werken. Ook de korting op de partnertoeslag wordt bestreden. Ten aanzien van tijdvak 1 is aangevoerd dat de echtgenote vanaf 15 november 1999, de datum waarop haar verzoek om toekenning van een mvv is ingewilligd, verzekerd is geweest voor de AOW. Ten aanzien van tijdvak 2 is een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 24 november 2004 ingebracht. Aangevoerd is dat uit de omstandigheden, zoals verwoord in dat rapport, blijkt dat de echtgenote niet de intentie had om zich blijvend in Marokko te vestigen. Ten aanzien van tijdvak 3 is aangevoerd dat het ingezetenschap van de echtgenote eerst is geëindigd één jaar na afloop van haar dienstverband op 1 januari 2010.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het ouderdomspensioen van appellant