ECLI:NL:CRVB:2019:2490
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om terug te komen van besluit inzake persoonsgebonden budget AWBZ
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die zijn beroep tegen het besluit van het zorgkantoor ongegrond heeft verklaard. Het zorgkantoor had aan appellant een netto persoonsgebonden budget (pgb) verleend voor zorg op grond van de AWBZ, maar later het pgb verlaagd en een bedrag teruggevorderd wegens niet-verantwoord pgb. Appellant verzocht het zorgkantoor om terug te komen van dit besluit, maar het zorgkantoor wees dit verzoek af op de grond dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant heeft aangevoerd dat hij door een dwarslaesie zorg nodig heeft, die door zijn moeder werd verleend en betaald uit het pgb. Hij stelde dat het zorgkantoor onterecht had geoordeeld dat hij niet meer over relevante verantwoordingsstukken beschikte. De Raad oordeelde dat de door appellant overgelegde stukken niet als nieuw gebleken feiten konden worden aangemerkt, en dat het zorgkantoor bevoegd was om het verzoek van appellant af te wijzen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak werd gedaan door M.F. Wagner, met J.R. Trox als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 juli 2019. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.