ECLI:NL:CRVB:2019:2470
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van looncompensatie en de verplichtingen van de aanvrager in het kader van de Wet langdurige zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de beëindiging van de verstrekking van looncompensatie aan appellante door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante had een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en had een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen. De Svb weigerde een declaratie van appellante voor vervoerskosten, omdat zij niet voldoende had meegewerkt aan de re-integratie van haar zorgverlener. Appellante had de offerte voor een arbeidskundig onderzoek niet ondertekend teruggestuurd, wat een voorwaarde was voor het verstrekken van looncompensatie. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de Svb op goede gronden had besloten de looncompensatie te beëindigen, omdat appellante niet had voldaan aan de verzoeken van de Svb om informatie over de vervoerskosten en de ondertekening van de offerte. De Raad benadrukte dat appellante de gelegenheid had gekregen om de benodigde informatie te verstrekken, maar dit niet had gedaan. De uitspraak bevestigt de discretionaire bevoegdheid van de Svb en de noodzaak voor aanvragers om mee te werken aan de procedures.