ECLI:NL:CRVB:2019:2448
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening WGA-uitkering en afwijzing verzoek om schadevergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de afwijzing van zijn verzoek om herziening van de WGA-uitkering door het Uwv aan de orde is. Appellant, die als productiemedewerker in de tuinbouw heeft gewerkt, heeft zich op 12 december 2011 ziek gemeld met fysieke klachten aan zijn rechterarm en rechterschouder. Het Uwv heeft hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling heeft het Uwv besloten dat de hoogte van de uitkering niet wijzigt. Appellant heeft in 2015 melding gedaan van een verslechtering van zijn psychische gezondheid en heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de medische beoordeling van het Uwv juist was. In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat er verdergaande beperkingen moeten worden opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad concludeert dat de FML op een juiste medische grondslag berust en dat appellant in staat is de geselecteerde functies te vervullen. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 juli 2019.