ECLI:NL:CRVB:2019:2420
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-gemelde inkomsten uit alimentatie en kasstortingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving vanaf 1 april 2015 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) als alleenstaande ouder. Naar aanleiding van een melding over mogelijke inkomsten uit alimentatie heeft de gemeente Rotterdam een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Tijdens dit onderzoek bleek dat appellante niet alle inkomsten had gemeld, waaronder alimentatie en kasstortingen op haar bankrekening. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft daarop de bijstand herzien en een bedrag van in totaal € 3.440,03 teruggevorderd van appellante, omdat zij in strijd met haar inlichtingenverplichting had gehandeld.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet had geschonden, omdat zij op advies van een medewerker van de gemeente de alimentatie niet had opgegeven. De Raad oordeelt echter dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel duidelijke toezeggingen van de gemeente vereist zijn, wat in dit geval niet is aangetoond. Ook de kasstortingen, die appellante ontving van familieleden, werden door de Raad als inkomen aangemerkt, omdat appellante de herkomst hiervan niet voldoende kon onderbouwen.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van de terugvorderingen af te zien, en dat de terugvorderingen proportioneel zijn. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting door bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan.