ECLI:NL:CRVB:2019:242
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en procesbelang bij vaststelling van medische beperkingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die als hoofdagent van politie werkzaam was en na een verkeersongeval op 22 mei 2013 uitviel. Appellant heeft revalidatietrajecten doorlopen en een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering op 3 maart 2015. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 20 mei 2015 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is door appellant bestreden, maar de rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant onvoldoende procesbelang zou hebben.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij belang heeft bij een juiste vaststelling van zijn medische beperkingen, ook al gaat het hem niet per se om de uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat appellant geen procesbelang heeft. De Raad heeft overwogen dat het van belang is dat de arbeidsmogelijkheden van appellant correct worden vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), omdat deze relevant zijn voor zijn re-integratie.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep. De uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 januari 2019.