In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die sinds 11 juni 2014 bijstand ontving, had niet gemeld dat hij vanaf 23 november 2015 een fulltime dienstverband had en inkomsten uit arbeid ontving. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem had de bijstand van de appellant met terugwerkende kracht ingetrokken en een boete opgelegd wegens het schenden van de inlichtingenverplichting. De appellant had geen bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college, maar ging wel in hoger beroep tegen de opgelegde boete.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in november 2015 inkomsten heeft ontvangen uit werkzaamheden, maar deze niet heeft gemeld. De Raad oordeelde dat het college de boete te hoog had vastgesteld door uit te gaan van bruto-inkomsten in plaats van netto-inkomsten. De Raad heeft de hoogte van het benadelingsbedrag herzien en vastgesteld op € 563,78, en de boete op 50% van dit bedrag, wat neerkomt op € 281,89. De eerdere uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het college werd veroordeeld in de kosten van de appellant, die in totaal € 2.048,- bedroegen.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig en correct melden van inkomsten door bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting. De Raad heeft de boete herzien en de appellant in het gelijk gesteld, waarbij de eerdere beslissing van het college werd vernietigd.