ECLI:NL:CRVB:2019:2352
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld met rug- en psychische klachten. Appellant, die eerder als loodgieter/CV-monteur werkte, had zijn dienstverband op 28 mei 2012 beëindigd en zich op 8 januari 2013 ziek gemeld. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 8 februari 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Dit besluit werd in bezwaar en beroep bevestigd, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht had geconcludeerd dat appellant geschikt was voor andere functies.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de ingeschakelde psychiater de juiste conclusies hadden getrokken over de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies. De Raad bevestigde dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de eerdere conclusies konden weerleggen. De Raad concludeerde dat appellant met ingang van 9 november 2015 in staat moest worden geacht tot het verrichten van zijn arbeid, en dat het verzoek om schadevergoeding moest worden afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.