ECLI:NL:CRVB:2019:2352

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
17/7540 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld met rug- en psychische klachten. Appellant, die eerder als loodgieter/CV-monteur werkte, had zijn dienstverband op 28 mei 2012 beëindigd en zich op 8 januari 2013 ziek gemeld. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 8 februari 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Dit besluit werd in bezwaar en beroep bevestigd, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht had geconcludeerd dat appellant geschikt was voor andere functies.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de ingeschakelde psychiater de juiste conclusies hadden getrokken over de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies. De Raad bevestigde dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de eerdere conclusies konden weerleggen. De Raad concludeerde dat appellant met ingang van 9 november 2015 in staat moest worden geacht tot het verrichten van zijn arbeid, en dat het verzoek om schadevergoeding moest worden afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

17.7540 ZW

Datum uitspraak: 18 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 november 2017, 16/928 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.P.J.L. Appelman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Appelman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P. Nicolai.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als loodgieter/CV-monteur voor 40 uur per week. Zijn dienstverband is op 28 mei 2012 geëindigd. Appellant heeft zich op 8 januari 2013 ziek gemeld met rugklachten en psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 12 december 2013 vastgesteld dat appellant per 8 februari 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als loodgieter/CV-monteur, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Het tegen dit besluit ingediende bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 5 mei 2014 ongegrond verklaard.
1.3.
Het Uwv heeft appellant per 10 februari 2014 in aanmerking gebracht voor een
WW-uitkering. Appellant heeft zich op 26 september 2014 opnieuw ziek gemeld met toegenomen psychische klachten. In het kader van een EZWb heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 2 november 2015 vastgesteld dat appellant per 9 november 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij geschikt wordt geacht voor ‘zijn’ arbeid, te weten de eerder in het kader van de EZWb per 8 februari 2014 geselecteerde functies van perronmedewerker, soldering technician en medewerker montage. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 8 februari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 5 mei 2017 inzichtelijk heeft aangegeven waarom er geen grond bestaat om verdergaande beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 oktober 2015 op te nemen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt. De bevindingen van de door het Uwv in beroep op verzoek van de rechtbank ingeschakelde psychiater S. Berk komen overeen met de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Met de aanwezigheid van een aanpassingsstoornis is in de FML voldoende rekening gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant geen medische gegevens ingediend op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de conclusies van de psychiater of de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit geldt eveneens voor de aanwezige lichamelijke klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat appellant, ondanks zijn psychische en lichamelijke klachten, geschikt is voor het verrichten van minimaal 1 van de eerder geselecteerde functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant in essentie gelijke gronden als in bezwaar en beroep aangevoerd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat de bevindingen van psychiater Berk, die in beroep een psychiatrische expertise heeft verricht, overeenkomen met de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er is bij appellant sprake van een normale intelligentie en een aanpassingsstoornis. Uit de FML blijkt dat de artsen van het Uwv bij appellant, rekening houdende met zijn psychische klachten, diverse beperkingen op de gebieden persoonlijk en sociaal functioneren hebben aangenomen. Door appellant zijn in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens in het geding gebracht waaruit blijkt dat de artsen van het Uwv en psychiater Berk per datum in geding van een onjuiste psychische gezondheidstoestand van appellant zijn uitgegaan. Evenmin wordt aanleiding gezien om anders te oordelen over de fysieke gezondheidstoestand van appellant per datum in geding. Appellant heeft ter zitting aangevoerd dat zijn rug- en knieklachten zijn onderschat. Uit het rapport van de verzekeringsarts dat ten grondslag ligt aan de EZWb in februari 2014 blijkt dat appellant destijds ook rug- en knieklachten aangaf. Deze klachten waren dus bij de artsen van het Uwv bekend en daarmee is bij de beoordeling van de belastbaarheid bij de eerdere EZWb kenbaar rekening gehouden. Met die fysieke beperkingen is appellant destijds geschikt geacht voor de functies van perronmedewerker, soldering technician en medewerker montage. Nu uit de voorhanden zijnde medische gegevens niet blijkt van toegenomen beperkingen ten aanzien van de rug en knie is er geen aanleiding appellant op dit punt niet langer geschikt te achten voor de bij de eerdere EZWb geschikt bevonden functies.
4.3.
De rechtbank heeft terecht de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn standpunt dat appellant met ingang van 9 november 2015 in staat moet worden geacht tot het verrichten van zijn arbeid, namelijk ten minste één van de eerder in het kader van de EZWb geselecteerde functies.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij een dergelijke uitkomst dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2019.
(getekend) E.J.J. M. Weyers
(getekend) C.I. Heijkoop

OS