ECLI:NL:CRVB:2019:2342

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
17/5776 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en de zorgvuldigheid van verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als schoonmaker werkzaam was, had zich op 29 januari 2015 ziek gemeld met psychische en gewrichtsklachten. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloten om de Ziektewet (ZW) uitkering van de appellant per 29 februari 2016 te beëindigen, omdat hij niet meer in staat werd geacht zijn eigen werk te verrichten, maar wel in staat werd geacht andere functies te vervullen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij niet in staat was de functie van productiemedewerker in de metaal- en elektro-industrie te vervullen. Hij verzocht opnieuw om een medisch deskundige in te schakelen, met een beroep op het Korošec-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De Raad oordeelde dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van de appellant. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen en dat er geen schending van 'equality of arms' was.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd genomen zonder veroordeling in proceskosten, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek door verzekeringsartsen en de noodzaak voor appellanten om hun standpunten goed te onderbouwen met medische gegevens.

Uitspraak

17.5776 ZW

Datum uitspraak: 10 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 juli 2017, 16/6382 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevreden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als schoonmaker. Op 29 januari 2015 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten en gewrichtsklachten. Op 3 februari 2015 is zijn dienstverband geëindigd. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 25 januari 2016 de ZW-uitkering van appellant per 29 februari 2016 beëindigd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als schoonmaker, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.2.
Het Uwv heeft appellant per 29 februari 2016 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellant heeft zich op 22 april 2016 opnieuw ziek gemeld met psychische klachten. In verband hiermee heeft hij op 11 mei 2016 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 11 mei 2016 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functie van productiemedewerker metaal en elektro‑industrie. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 11 mei 2016 de ZW-uitkering van appellant per 18 mei 2016 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 september 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Omdat appellant een beroep heeft gedaan op het Korošec-arrest van het Europees Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212), heeft de rechtbank het beroep beoordeeld aan de hand van de uitgangspunten zoals de Raad in zijn uitspraak van
30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft uiteengezet. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest, waarbij zij in aanmerking heeft genomen dat de beschikbare medische informatie van de huisarts en van i‑psy en de rapporten van Instituut Psychosofia bij de beoordeling zijn betrokken. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat niet is voldaan aan de eisen van equality of arms. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat appellant zowel in bezwaar als in beroep voldoende in de gelegenheid is geweest om (nadere) medische stukken in te dienen ter onderbouwing van zijn standpunt en dat hij ook van deze gelegenheid gebruik heeft gemaakt. Omdat van een schending van equality of arms geen sprake is, is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om die reden een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsartsen de getrokken conclusie kan dragen. Daartoe heeft zij overwogen dat uit de beschikbare medische gegevens niet kan worden afgeleid dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van appellant op de datum in geding en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd heeft toegelicht waarom in de in bezwaar overgelegde informatie geen aanleiding is gelegen om tot een andere conclusie te komen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat wat appellant heeft aangevoerd en de inhoud van de door hem overgelegde stukken geen aanknopingspunten bevatten om aan te nemen dat hij op 18 mei 2016 niet in staat was één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de uit zijn klachten voortvloeiende beperkingen zijn onderschat en hij op de datum in geding niet in staat was de functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie te vervullen. Appellant heeft opnieuw verzocht om een medisch deskundige in te schakelen met een beroep op het arrest Korošec, omdat volgens appellant geen sprake is van equality of arms.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 juni 2017.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225). In het geval van appellant is dat de functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde belastbaarheid van appellant en dat appellant op 18 mei 2016 in staat wordt geacht om één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies te verrichten. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de aangevallen uitspraak worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat niet is gebleken dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn psychische beperkingen heeft onderschat. De rechtbank heeft daarin terecht geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat hetgeen appellant heeft aangevoerd onvoldoende is voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zodat evenmin op die grond aanleiding is om een deskundige te benoemen.
4.3.
De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is voor veroordeling van het Uwv tot vergoeding van de door appellant gevorderde schade.
5. Overwegingen 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) W.M. Swinkels

VC