In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Op 12 maart 2019 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarmee het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellante. Hierdoor heeft appellante op 2 april 2019 het hoger beroep ingetrokken. In de procedure heeft appellante verzocht om vergoeding van proceskosten en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in deze procedure met meer dan zes maanden is overschreden. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, die zijn begroot op € 2.322,-, en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid) tot een schadevergoeding van € 1.000,- voor de overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van griffier L.R. Carlier, en is openbaar uitgesproken op 17 juli 2019.