ECLI:NL:CRVB:2019:2335
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op ZW-uitkering en maatmaninkomen van appellant als timmerman
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de Ziektewet (ZW) uitkering van appellant, die als timmerman werkzaam was. Appellant had zich op 24 maart 2014 ziek gemeld met rugklachten en klachten in de linkerknie, na eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) te hebben ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 24 april 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Dit besluit werd door de rechtbank Zeeland-West-Brabant in een eerdere uitspraak bekrachtigd.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het Uwv bij de vaststelling van zijn maatmaninkomen niet is uitgegaan van een representatieve periode en dat de medische informatie onvoldoende is betrokken bij de beoordeling. De Raad heeft de argumenten van appellant gevolgd en vastgesteld dat het Uwv ten onrechte ook loongegevens van een periode waarin appellant ziek was, heeft meegeteld. De Raad heeft geconcludeerd dat op basis van de loongegevens van het aangiftetijdvak van 19 juli 2010 tot en met 15 augustus 2010, de mate van arbeidsongeschiktheid meer dan 35% bedraagt.
De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de eerdere uitspraak vernietigd en het besluit van het Uwv herroepen. Appellant heeft vanaf 24 april 2015 recht op een ZW-uitkering. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en is het verzoek om schadevergoeding toegewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.