In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die werkzaam was bij een instantie, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om toekenning van een restant van een dwangsom en om schadevergoeding. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op de afwijzing van eerdere verzoeken. De Raad onderschreef dit oordeel en bevestigde dat een eerder door de rechter opgelegde dwangsom niet herleeft na een vernietiging van een besluit. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.