ECLI:NL:CRVB:2019:23
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor verhuiskosten op basis van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds 1 augustus 2014 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een verhuizing. De verhuizing was noodzakelijk volgens de appellant vanwege psychische klachten, waardoor hij niet meer bij zijn moeder kon verblijven. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van bijzondere omstandigheden die noodzakelijke kosten van bestaan met zich meebrachten.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten van de verhuizing weliswaar noodzakelijk waren, maar dat deze kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. De Raad oordeelde dat de verhuizing al geruime tijd in de lijn der verwachtingen lag, aangezien de appellant al negen jaar als woningzoekende geregistreerd stond en eerder gescheiden was. De medische noodzaak voor de verhuizing veranderde hier niets aan.
De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om te reserveren voor de verhuiskosten en dat de kosten niet konden worden bestreden uit gespreide betaling. Daarom werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.